Riyā’: de kleinere vorm van Shirk (polytheisme) | Shaykh ‘Obayd al-Djābirī
Shaykh ‘Obayd ibn ‘Abdillāh al-Djābirī (رحمه الله) zei in zijn uitleg van Kitāb at-Tawḥīd (het Boek van Monotheïsme):
“Hoofdstuk: wat is gekomen omtrent Riyā’.” Oftewel: wat is gekomen van tekstuele bewijzen die aangeven dat Riyā’ verboden is, dat men op zijn hoede moet zijn ervoor, en dat het at-Tawḥīd (het monotheïsme) tenietdoet of de volmaaktheid ervan tenietdoet.
Een kleine hoeveelheid Riyā’ doet de volmaaktheid van at-Tawḥīd teniet. Wat betreft de intense diepgewortelde Riyā’ waarbij een persoon [met zijn goede daden] het Aangezicht van Allāh niet wenst, noch het Hiernamaals wenst, en de enige reden waarom hij goede daden verricht is om ermee te pronken/showen (voor de mensen) of omwille van as-Soem‘ah; dit leidt tot grotere vorm van Shirk (ash-Shirk al-Akbar) die at-Tawḥīd tenietdoet. En hierbij zullen we stilstaan bij een aantal kwesties, en ik verlang van de studenten & studentes van kennis dat zij hieraan aandacht schenken, want dit zijn stelregels die, in-sha-Allāh, zullen helpen om de teksten van dit hoofdstuk te begrijpen.
De eerste kwestie: de betekenis van Riyā’. Riyā’ is taalkundig gezien afkomstig van المراءاة (het pronken, showen, vertonen). Er wordt gezegd: راءى [hij heeft gepronkt], يرائي [hij pronkt], opdat anderen kijken naar hem. En Islamitisch gezien betekent het: dat de persoon zijn aanbidding perfectioneert (of verfraait) omwille van de mensen. Oftewel: omwille van het verkrijgen van hun prijzingen, hun complimenten, enz. En hier wordt onderscheid gemaakt tussen Riyā’ en Soem‘ah. Soem‘ah vindt plaats in de uitspraken, zoals degene die zijn recitatie van de Qor-ān mooi maakt opdat de mensen hem prijzen & complimenteren, terwijl hij geen enkel verlangen heeft naar de beloning (van Allāh). Hij doet het dus slechts omwille hiervan; opdat de mensen zeggen dat hij goed reciteert met Tadjwīd, dat hij een lange adem heeft (bij het reciteren) en dat hij de aandacht van de mensen aantrekt met zijn mooie stem, enz. En hier wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten mensen:
Een soort die al-Khoeshoe‘ (nederigheid, focus, concentratie, enz.) wil teweegbrengen voor zichzelf en voor de luisteraars (middels zijn recitatie), en hij wil zijn hart en hun harten verzachten (middels zijn recitatie). Dit is een prijzenswaardige daad en hij krijgt in-shā-Allāh een beloning hiervoor. Want de Profeet ﷺ liep eens voorbij Aboe Moesā al-Ash‘arī terwijl hij aan het bidden was, waarop hij (de Profeet) zei tegen hem: “Ik ben langs jou gelopen, O ‘Abdoellāh ibn Qays (d.w.z. Aboe Moesā), en jij bent waarlijk begunstigd met een van de mooie stemmen van [Profeet] Dāwoed (ﷺ).” Of iets in deze betekenis. Hierop zei hij (Aboe Moesā): “O Boodschapper van Allāh! Had ik het geweten (dat jij luisterde naar mijn recitatie), dan had ik het (mijn recitatie) nog mooier gemaakt.”
Hierin zit dus geen probleem. Een ander voorbeeld: als broeders samenzitten in een bijeenkomst, en zij vervolgens degene onder hen met de mooiste stem uitkiezen en tegen hem zeggen: “O die-en-die, laat ons jouw recitatie horen, moge Allāh je zegenen.” En vervolgens vervult hij hun verzoek (en begint hij te reciteren), daarmee verlangend naar het Aangezicht van Allāh en met als intentie hetgeen we daarnet vermeldden van het verzachten van de harten en het teweegbrengen van al-Khoeshoe‘ & nederigheid voor de recitatie. Hiervoor wordt hij beloond.
Wat betreft Riyā’; waarin komt dit voor? Dit komt voor in de daden. [Bijvoorbeeld] wanneer hij bidt, en in andere daden.
De tweede kwestie: het oordeel omtrent Riyā’ en het onderzoeken van deze kwestie. Als het gaat om het oordeel omtrent Riyā’, weten wij reeds dat het ḥarām (verboden) is. En Ibn al-Qayyim (رحمه الله) gaf een voorbeeld voor de kleinere vorm van Shirk (ash-Shirk al-Asghar) en zei: “Het is een kleine hoeveelheid Riyā’.“ En dit is een attendering van hem (رحمه الله) op wat we eerder hebben vermeld in het begin van onze uitleg, nl. dat een intense diepgewortelde Riyā’ een persoon leidt naar de grotere vorm van Shirk.
Wat betreft het onderzoeken van deze kwestie: dit is zeer diepgaand. Maar degene die het goed begrijpt, zal verlost raken van alle wasāwis (influisteringen) en gedachtes (afkomstig van shaytān). Want vele mensen laten goede daden die zij wilden verrichten in de steek, uit angst voor het vallen in Riyā’. En een ander soort (mensen) stopt zijn goede daad waar hij mee bezig was, en die hij bijna had voltooid omwille van het Aangezicht van Allāh, uit angst voor Riyā’. En het spreken over dit onderzoek is vanuit twee oogpunten. En we zeggen dus dat dit onderzoek gaat over het oordeel omtrent de daad van aanbidding waarin Riyā’ heeft plaatsgevonden. Begrijp dit dus goed. Hier hebben wij twee oogpunten, of twee categorieën, noem het wat je wil.
Het eerste (oogpunt): dat Riyā’ de drijfveer is achter deze de daad van aanbidding. Deze daad van aanbidding is ongeldig en vruchteloos; hij krijgt er geen enkele beloning voor.
Het tweede (oogpunt): dat Riyā’ opkomt in de daad van aanbidding (die oorspronkelijk omwille van Allāh werd verricht). Deze daad van aanbidding heeft twee situaties:
De eerste situatie: dat het eerste deel van de daad van aanbidding niet gelinkt is aan het laatste deel. Er is geen link tussen het eerste en laatste deel. Een voorbeeld hiervan: als een persoon duizend riyals heeft hij wil uitgeven in Sadaqah (liefdadigheid). Vervolgens geeft hij 500 riyals hiervan uit, puur omwille van het Aangezicht van Allāh. En in de overige 500 riyals (die hij uitgeeft) is Riyā’ terechtgekomen. Hier verschilt het oordeel. Het eerste deel van zijn Sadaqah is geldig omdat hij daarin een zuivere intentie had voor Allāh. En het tweede deel is ongeldig omdat hier het pronken (Riyā’) heeft plaatsgevonden.
De tweede situatie: dat het laatste deel van de aanbidding gelinkt is aan het eerste deel ervan. In het kort betekent dit dat het niet mogelijk is om het eerste deel van deze aanbidding te splitsen van het tweede deel. De twee delen zijn dus gelinkt aan elkaar. Een voorbeeld hiervan: als een persoon twee of vier rak‘ahs (gebedseenheden) bidt. In het eerste deel (van zijn gebed) had hij een zuivere intentie voor Allāh, en in het tweede deel (van zijn gebed) had hij Riyā’. In dit geval is de gehele daad van aanbidding ongeldig geworden! Omdat in deze situatie het eerste deel van zijn aanbidding gelinkt is aan het laatste deel. In tegenstelling tot de eerste situatie: een Sadaqah die bestaat uit twee [gesplitste] delen. Op deze manier bouw je dus voort (op deze kwestie).
De tweede soort Riyā’, is dat Riyā’ gaat opkomen bij een persoon. Riyā’ treedt dus op in zijn daad van aanbidding (waar hij mee bezig is). In het begin (van zijn aanbidding) had hij bijvoorbeeld een zuivere intentie (voor Allāh), maar dan trad Riyā’ op bij hem. Wat is het oordeel hieromtrent? Wij zeggen: dit kent twee situaties. Indien hij deze Riyā’ wegduwt, er haat en afkeer voor heeft, en toevlucht zoekt bij Allāh door het bv. zeggen van: “Allāhoemma innī a‘oedhoe bika an oeshrika bika shay-an wa ana a‘lam, wa astaghfiroeka min adh-dhanb alladhī lā a‘lam” ( O Allāh, ik zoek toevlucht bij U tegen het toekennen van deelgenoten aan U terwijl ik het weet, en ik vraag Uw vergiffenis voor de zonde waarvan ik niet op de hoogte ben), of door het zeggen van: “A‘oedhoe billāhi mina-sh-shaytāni-r-radjīm” (ik zoek toevlucht bij Allāh tegen de vervloekte duivel), of door het zeggen van: “Rabbi a‘oedhoe bika min hamazāti-sh-shayātīn, wa a‘oedhoe bika Rabbi an yaḥḍoroen” (Mijn Heer, ik zoek mijn toevlucht bij U tegen de influisteringen van de duivels, en ik zoek mijn toevlucht bij U zodat zij niet bij mij komen), dan zal deze Riyā’ (die optrad) hem helemaal niet schaden! Nooit! Ook al had hij deze Riyā’ vanaf het begin van zijn daad van aanbidding.
De derde soort Riyā’, is de Riyā’ die optreedt nadat hij de daad van aanbidding reeds heeft voltooid, dus nadat het voorbij is. Sommige onderzoekers (onder de geleerden) zeggen dat dit geen kwaad kan en dat dit hem niet schaadt. Want de daad is al voorbij, en hij had de daad reeds verricht met een zuivere intentie (voor Allāh). Maar wat mij betreft, ben ik van mening dat hij verplicht toevlucht moet zoeken bij Allāh hiertegen (d.w.z. tegen deze Riyā’ die optreedt nadat de daad van aanbidding al voorbij is).
En hier is een aandachtspunt, namelijk: Wat een persoon ontvangt van prijzingen en complimenten van de mensen, die over hem spreken met mooie lovende woorden, dit schaadt hem niet, in-shā-Allāh. Omdat hij in de eerste plaats niet op zoek was (naar hun lof). Degene die pronkt (Riyā’ heeft) is wel op zoek hiernaar, en hij verlangt naar de prijzingen & complimenten van de mensen voor hem. Wat betreft deze persoon, hij was niet op zoek hiernaar. De mensen zagen wat hij heeft gebouwd van moskeeën, en ze zagen de waterputten die hij heeft gegraven in droge woestijngebieden, waarmee hij zoet water uit de aarde heeft gehaald zodat de mensen ervan kunnen drinken en hun dieren drinken kunnen geven.. Hierdoor hebben de mensen hem met lovende woorden geprezen & gecomplimenteerd. Dit schaadt hem niet! Na‘am.
Bron: Shaykh ‘Obayds uitleg van Kitāb at-Tawḥīd, les 21
Vertaling: Moskee El Albani
(Verderop in de les werd Shaykh ‘Obayd ook gevraagd over iemand waarbij Riyā’ optrad in zijn gebed, moet hij dit gebed herhalen? De Shaykh zei: hij moet het gebed niet herhalen, maar hij moet wel berouw tonen hiervoor)