De Voorwaarden, Pilaren, Verplichtingen & Aanbevolen Handelingen van het Gebed
(a) De Voorwaarden voor het Gebed
De voorwaarden voor het gebed zijn die waarvan de geldigheid van het gebed afhankelijk is. Het zijn er negen:
1. Islam: Het gebed is niet geldig van een ongelovige, omdat zijn handelingen ongeldig zijn.
2. Verstand: Het gebed is niet geldig van een krankzinnige, omdat hij niet onderworpen is aan religieuze verplichtingen.
3. Volwassenheid (puberteit): Het gebed is niet verplicht voor een kind totdat het volwassen is (puberteit heeft bereikt). Maar het kind moet worden opgedragen om te bidden vanaf zeven jaar en worden gestraft (indien het weigert te bidden) vanaf tien jaar; wegens de ḥadīth: «Draag jullie kinderen op om te bidden als ze zeven jaar oud zijn…».
4. Dat men gereinigd is van de twee onreine toestanden[1] (klein en groot) als men daartoe in staat is: Wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) in de ḥadīth van Ibn ‘Omar: «Allāh accepteert geen gebed zonder reinheid.»
5. Het binnentreden van de gebedstijd voor tijdgebonden gebeden: Wegens de woorden van Allāh (ﷻ): {Voorwaar, het gebed is de gelovigen op vastgestelde tijden voorgeschreven.} [4:103], en de ḥadīth waarin Djibriel de Profeet (ﷺ) leidde in de vijf gebeden en zei: “De tijd voor het gebed ligt tussen deze tijden.” Het gebed is niet geldig vóór de aanvang van zijn tijd of na het verstrijken ervan, behalve bij een excuus.
6. Het bedekken van de ‘awrah (privédelen die bedekt moeten worden) met iets dat de huid niet beschrijft/toont, als men daartoe in staat is: Wegens de woorden van Allāh (ﷻ): {O kinderen van Ādam, neem jullie versiering (propere, mooie kledij) bij elk gebed..} [7:31]. En wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «Allah accepteert geen gebed van een menstruerende vrouw (d.w.z. een vrouw die puberteit heeft bereikt) zonder sluier (khimār).» De ‘awrah van een volwassen man is wat zich tussen de navel en de knieën bevindt, wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) tegen Djābir (moge Allah tevreden met hem zijn): «Als je in één kledingstuk bidt, als het breed/wijd is, wikkel je er dan in, en als het smal/nauw is, bind het dan om je middel.» Het is het beste om iets van kleding over de schouders te dragen, omdat de Profeet (ﷺ) een man verbood te bidden in een kledingstuk waar niets van op zijn schouders lag. De hele vrouw is ‘awrah behalve haar gezicht en handen, behalve als ze in het bijzijn van niet-maḥrams (vreemde mannen) bidt, dan bedekt ze alles; wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «De vrouw is ‘awrah,» en zijn woorden: «Allāh accepteert geen gebed van een menstruerende vrouw (d.w.z. een vrouw die puberteit heeft bereikt) zonder sluier (khimār).»
7. Het vermijden van onreinheid (nadjāsah) op zijn lichaam, kleding en plaats van gebed, als men daartoe in staat is: Wegens de woorden van Allāh (ﷻ): {En reinig je kleding} [74:4]. En wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «Mijd urine, want waarlijk, de meeste bestraffingen van het graf zijn het gevolg hiervan ,» en zijn woorden tegen Asmā’ over menstruatiebloed op kleding: «Schraap het, wrijf het met water, en giet er wat water over, dan kun je erin bidden.» En zijn woorden tegen zijn metgezellen toen een bedoeïen in de moskee urineerde: «Giet een emmer water over zijn urine.»
8. Het zich richten naar de Qiblah (de Ka’bah in Mekka) als men daartoe in staat is: Wegens de woorden van Allāh (ﷻ): {Richt dus je gezicht naar de Heilige Moskee (al-Masjid al-Ḥarām)} [2:144], en wegens de ḥadīth: «Als je wil gaan bidden, voltooi dan de rituele wassing (wodoe) en richt je naar de Qiblah.»
9. Intentie: Deze kan onder geen enkele omstandigheid worden weggelaten; wegens de ḥadīth van ‘Omar: «De daden zijn slechts naargelang de intenties.» De plaats van de intentie is het hart, en de werkelijkheid ervan is het voornemen om iets te doen. Het is niet voorgeschreven om de intentie uit te spreken, omdat de Profeet (ﷺ) het niet uitsprak, noch is overgeleverd dat een van zijn metgezellen dit deed.
(b) De Pilaren van het Gebed
De pilaren zijn de handelingen waaruit de aanbidding bestaat, en de aanbidding is niet geldig zonder hen. Het verschil tussen pilaren en voorwaarden is dat de voorwaarde voorafgaat aan de aanbidding en ermee voortduurt, terwijl de pilaren die zijn die de aanbidding omvat van uitspraken en daden. Het gebed heeft veertien pilaren, die niet vervallen als een persoon deze weglaat uit opzet, vergetelheid of onwetendheid. De pilaren zijn als volgt:
1. Het rechtstaan tijdens de verplichte gebeden voor degenen die daartoe in staat zijn: Wegens de woorden van Allāh: {En sta voor Allāh in ootmoed} [2:238], en wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) tegen ‘Imrān ibn Ḥoṣayn: «Bid staand, als je niet kunt, zittend, en als je niet kunt, op je zij.» Als hij niet kan staan tijdens het verplichte gebed vanwege een excuus zoals ziekte of angst, dan wordt hij geëxcuseerd en bidt hij zittend of op de zij, naargelang de situatie. Voor vrijwillige gebeden is rechtstaan een Soennah (aangeraden handeling) en geen pilaar, maar het staand bidden is beter dan zittend; wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «Het gebed van de zittende is de helft (in beloning) van het gebed van de staande.»
2. De openingstakbīr (takbīratoel-iḥrām) aan het begin van het gebed: Dit is het zeggen van “Allāhoe Akbar”, en niets anders [dan deze bewoording] volstaat; wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) tegen de persoon die slecht bad: «Als je opstaat om te bidden, zeg dan de takbīr.» En wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «De opening ervan (d.w.z. van het gebed) is de takbīr, en de afsluiting ervan is de taslīm.» Het gebed vangt dus nooit aan voor een persoon als hij de takbīr niet zegt.
3. Het reciteren van Soerat al-Fātiḥah in elke rak‘ah: Wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «Er is geen gebed voor degene die de Opening van het Boek (al-Fātiḥah) niet reciteert.» Dit geldt niet voor degene die te laat komt en de imām neerbuigend aantreft of onvoldoende tijd heeft om al-Fātiḥah te reciteren, en ook de persoon die achter een imām bidt in de luide gebeden (d.w.z. de gebeden waarin luidop wordt gereciteerd) hoeft het niet te reciteren, maar als hij het toch reciteert tijdens de stiltes van de imām, dan is dat beter als voorzorgsmaatregel.
4. Het neerbuigen (roekoe‘) in elke rak‘ah: Wegens de woorden van Allāh: {O jullie die geloven, buig neer en kniel neer..} [22:77]. En wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) tegen degene die slecht bad: «Buig daarna neer totdat je tot rust komt in neergebogen positie.»
5 & 6. Het opstaan uit de neerbuiging en het rechtop staan daarna: Wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) in de ḥadīth van degene die slecht bad: «Buig neer totdat je tot rust komt in neergebogen positie, en sta daarna op totdat je volledig rechtop staat.»
7. De neerknieling (soedjoed): Wegens de woorden van Allāh: {en kniel neer..} [22:77], en wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) in de ḥadīth van degene die slecht bad: «Kniel daarna neer totdat je tot rust komt in neergeknielde positie.» De neerknieling gebeurt twee keer in elke rak‘ah op de zeven lichaamsdelen die in de ḥadīth van Ibn ‘Abbās worden genoemd. Hierin staat: «Mij is opgedragen om neer te knielen op zeven botten: het voorhoofd -en hij wees met zijn hand naar zijn neus- de handen, de knieën en de uiteinden van de voeten.»
8 & 9. Het omhoogkomen uit de neerknieling en het neerzitten tussen de twee neerknielingen: Wegens de woorden van de Profeet (ﷺ) tegen degene die slecht bad: «Kom daarna omhoog (uit de neerknieling) totdat je rustig neerzit.»
10. Het tot rust komen in alle pilaren: Dit is het hebben van kalmte/tranquiliteit, en het moet de tijd duren die nodig is om de verplichte uitspraak in elke pilaar te doen; wegens de opdracht van de Profeet (ﷺ) aan degene die slecht bad om tot rust te komen in alle pilaren van zijn gebed, en wegens zijn opdracht om het gebed te herhalen omdat hij niet tot rust kwam daarin.
11. De laatste Tashahhoed (het zeggen van “at-taḥiyyātoe lillāhi…”): Wegens de woorden van Ibn Mas‘oed (moge Allāh tevreden met hem zijn): “We zeiden vroeger vóordat de Tashahhoed verplicht werd: ‘assalāmoe ‘ala-Llāhi min ‘ibādih’.” De Profeet (ﷺ) zei: «Zeg niet: ‘assalāmoe ‘ala-Llāh’, maar zeg: ‘at-taḥiyyātoe lillāhi’.» Dit geeft aan dat het verplicht is.
12. Het neerzitten voor de laatste Tashahhoed: Omdat de Profeet (ﷺ) dit deed en dit consistent deed, en hij zei: «Bid zoals jullie mij hebben zien bidden.»
13. De taslīm (afsluiting van het gebed middels het geven van de salām): Wegens de woorden van de Profeet (ﷺ): «De afsluiting ervan is de taslīm.» Dus de biddende persoon zegt aan zijn rechterzijde: “Assalāmoe ‘alaykoem wa raḥmatoellāh”, en hij zegt aan zijn linkerzijde: “Assalāmoe ‘alaykoem wa raḥmatoellāh”.
14. De volgorde aanhouden van de eerder genoemde pilaren: Omdat de Profeet (ﷺ) ze in volgorde deed en zei: «Bid zoals jullie mij hebben zien bidden,» en hij leerde het gebed aan degene die slecht bad met het woord “daarna”, wat volgorde aangeeft.
(c) De Verplichtingen van het Gebed
De verplichtingen zijn acht, en het gebed wordt ongeldig als ze opzettelijk worden weggelaten, maar ze vervallen door vergetelheid of onwetendheid, en het verrichten van Soedjoed as-Sahw (de neerknieling van vergeetachtigheid) is verplicht indien men een verplichting weglaat uit vergetelheid. Het verschil tussen pilaren en verplichtingen is dat als men een pilaar vergeet, het gebed niet geldig is tenzij men deze pilaar alsnog uitvoert, terwijl bij het vergeten van een verplichting Soedjoed as-Sahw volstaat. De pilaren zijn dus belangrijker dan de verplichtingen. De verplichtingen zijn als volgt:
1. Alle takbīrs behalve de openingstakbīr, welke de overgangstakbīrs (takbīrātoel-intiqāl) worden genoemd. Wegens de woorden van Ibn Mas‘oed: “Ik zag de Profeet (ﷺ) de takbīr zeggen telkens wanneer hij omhoog kwam, naar beneden ging, opstond en ging neerzitten.” De Profeet (ﷺ) bleef dit altijd doen tot hij stierf, en hij zei: «Bid zoals jullie mij hebben zien bidden.»
2. Het zeggen van “Sami‘allāho liman ḥamidah” door de imām en de persoon die alleen bidt: Wegens de ḥadīth van Aboe Hoerayrah: “De Profeet (ﷺ) zei de [openings]takbīr als hij begon aan het gebed, dan de takbīr als hij ging neerbuigen, dan zei hij: ‘Sami‘allāho liman ḥamidah’ wanneer hij zijn rug weer rechtop stelde uit de neerbuiging, en dan zei hij terwijl hij rechtstond: ‘Rabbanā wa lakal ḥamd’.”
3. Het zeggen van “Rabbanā wa lakal ḥamd” enkel door degene die achter een imām bidt. Wat betreft de imām en de persoon die alleen bidt, zij combineren beide uitspraken (d.w.z. “Sami‘allāho liman ḥamidah” en “Rabbanā wa lakal ḥamd”). Wegens de eerder genoemde ḥadīth van Aboe Hoerayrah en de ḥadīth van Aboe Moesā waarin staat: «Als hij (de imam) zegt: ‘Sami‘allāho liman ḥamidah’, zeg dan: ‘Rabbanā lakal ḥamd’.»
4. Het zeggen van “Soebḥāna Rabbiyal-‘Adhīm” één keer tijdens de neerbuiging (roekoe‘).
5. Het zeggen van “Soebḥāna Rabbiyal-A‘lā” één keer tijdens de neerknieling (soedjoed): Wegens de woorden van Ḥoedhayfah in zijn ḥadīth: “De Profeet (ﷺ) zei tijdens zijn neerbuiging: ‘Soebḥāna Rabbiyal-‘Adhīm’. En tijdens zijn neerknieling: ‘Soebḥāna Rabbiyal-A‘lā’.” Het is aanbevolen om het aantal keren dat men dit zegt in de neerknieling en neerbuiging te verhogen tot drie.
6. Het zeggen van “Rabbi-ghfir lī” tussen de twee neerknielingen: Wegens de ḥadīth van Ḥoedhayfah: “De Profeet (ﷺ) zei tussen de twee neerknielingen: ‘Rabbi-ghfir lī, Rabbi-ghfir lī’.”
7. De eerste (middelste) Tashahhoed, behalve voor degene wiens imām dit uit vergetelheid heeft weggelaten, want dan is het niet verplicht voor hem omdat hij de imām moet volgen; omdat de Profeet (ﷺ) toen hij de eerste Tashahhoed vergat, er niet naar terugkeerde en het compenseerde met Soedjoed as-Sahw. De eerste Tashahhoed is als volgt: “At-taḥiyyātoe lillāhi was-salawātoe wat-tayyibāt. As-salāmoe ‘alayka ayyoeha-n-nabiyyoe wa raḥmatoellāhi wa barakātoeh. As-salāmoe ‘alaynā wa ‘alā ‘ibādi-l-lāhi-s-sāliḥin. Ash-hadoe an lā ilāha illallāhoe wa ash-hadoe anna Moḥammadan ‘abdoehoe wa rasoeloeh.” (klik hier voor audio)
8. Het neerzitten voor de eerste (middelste) Tashahhoed: Wegens de ḥadīth van Ibn Mas‘oed: “Als jullie neerzitten na elke twee rak‘ahs, zeg dan: ‘At-taḥiyyātoe lillāhi..’.” En de ḥadīth van Rifā‘ah ibn Rāfi‘’: “Als je neerzit in het midden van het gebed, kom dan tot rust en spreid je linker dij, en zeg dan de Tashahhoed.”
(d) De aanbevolen handelingen (soenan) van het gebed
De aanbevolen handelingen van het gebed zijn onderverdeeld in twee categorieën: aanbevolen daden en aanbevolen uitspraken.
Wat betreft de aanbevolen daden:
Zoals het opheffen van de handen bij de openingstakbīr (takbīratoel-iḥrām), bij het neerbuigen (roekoeʿ), bij het terug rechtkomen na de neerbuiging, en het neerlaten van de handen daarna. Dit is gebaseerd op het feit dat Mālik ibn al-Ḥoewayrith, wanneer hij bad, de takbīr (“Allāhoe Akbar”) zei en zijn handen ophief, en wanneer hij wilde neerbuigen, zijn handen ophief, en wanneer hij zijn hoofd weer omhoog bracht na de neerbuiging, zijn handen ophief. En hij vertelde dat de Boodschapper van Allāh (ﷺ) dat zo deed.
En het plaatsen van de rechterhand over de linkerhand en het leggen van beide op de borst tijdens het staan, het richten van de blik op de plek van de neerknieling (soedjoed), het spreiden van de voeten tijdens het staan, het grijpen van de knieën met de handen met gespreide vingers tijdens de neerbuiging (roekoe‘), het strekken (recht maken) van de rug tijdens de neerbuiging en het houden van het hoofd in lijn met de rug (tijdens de neerbuiging).
Wat betreft de aanbevolen uitspraken:
Zoals de openingssmeekbede (doe‘āʾ al-istiftāḥ), de basmalah (het zeggen van ‘bismillāh’), het zoeken van toevlucht zoeken bij Allāh tegen de duivel (at-ta‘awwoedh), het zeggen van ‘Āmīn’, het reciteren van meer dan alleen Soerah al-Fātiḥah (in de eerste twee rak‘ahs), het vermeerderen van de lofprijzingen (tasbīḥ) tijdens de neerbuiging (roekoe‘) en de neerknieling (soedjoed), en het verrichten van smeekbedes ná de [laatste] Tashahhoed en vóór de afsluitende groet (taslīm).
VOETNOOT:
[1] Al-Ḥadath (de toestand van onreinheid): Dit is een toestand van het lichaam die het gebed en soortgelijke handelingen waarvoor reinheid vereist is, verhindert. Er zijn twee soorten:
a) Kleine toestand van onreinheid (Ḥadath Asghar): Dit betreft de ledematen die betrokken zijn bij de kleine rituele wassing (wodoe), en deze toestand wordt veroorzaakt door de zaken die de wodoe verbreken zoals het uitkomen van urine of ontlasting. Deze toestand van onreinheid wordt opgeheven door middel van het verrichten van de wodoe.
b) Grote toestand van onreinheid (Ḥadath Akbar): Dit betreft het gehele lichaam, zoals in het geval van djanābah (toestand van seksuele onreinheid). Deze toestand van onreinheid wordt opgeheven door middel van de ghoesl (grote rituele wassing van het gehele lichaam).
Wanneer zowel wodoe als ghoesl niet mogelijk zijn (bv. door het ontbreken van water, of als men geen water mag gebruiken wegens ziekte), kan tayammoem als alternatief worden gebruikt. Zie: Al-Sharḥ al-Moemti‘ (1/19), Al-Fiqh al-Islāmī wa Adillatoeh (1/238)
Bron: “al-Fiqh al-Moeyassar fī Ḍaw’i-l-Kitāb was-Soennah”, pg. 50 (de referenties van alle genoemde ḥadīths vind je ook hier terug)
Vertaling: moskee el albani
Zie ook:
Wat maakt het gebed ongeldig? Wat is afgeraden in het gebed?