Het gebed is een aanbidding bestaande uit uitspraken en handelingen, waarvan de eerste de takbīr (het zeggen van “Allāhoe akbar”) is en de laatste de taslīm (het zeggen van de vredesgroet) is. En wanneer men het gebed wilt verrichten is het verplicht om eerst de Wodoe (kleine rituele wassing) te verrichten indien men zich bevindt in een staat van kleine onreinheid[1], of om eerst de Ghoesl (grote rituele wassing) te verrichten indien men zich bevindt in een staat van grote onreinheid, of om de Tayammoem te verrichten indien men geen water ter beschikking heeft of schade ondervindt door het gebruik ervan. En men moet ook het lichaam, de kledij en de plaats van het gebed reinigen van nadjāsah[2].
De vijf verplichte gebeden zijn als volgt:
Fadjr gebed
2 rak‘ahs (gebedseenheden)
Luidop reciteren
Dhohr gebed
4 rak‘ahs (gebedseenheden)
Stil reciteren
‘Asr gebed
4 rak‘ahs (gebedseenheden)
Stil reciteren
Maghreb gebed
3 rak‘ahs (gebedseenheden)
Luidop reciteren in eerste 2 rak‘ahs
‘Ishā’ gebed
4 rak‘ahs (gebedseenheden)
Luidop reciteren in eerste 2 rak‘ahs
De hoedanigheid van het verrichten van het gebed:
1) Zich oriënteren naar de richting van de qiblah (d.w.z. richting de Ka‘bah in Mekka) met het hele lichaam zonder af te wijken of om zich heen te kijken.
2) De intentie hebben in het hart voor het gebed dat men wil verrichten, zonder deze uit te spreken.
3) Daarna verricht men Takbīrat al-Iḥrām: het zeggen van “Allāhoe akbar” met de handen opgeheven tot de schouders tijdens de takbīr.
4) Daarna plaatst men beide handen op de borst[3], waarbij men de rechterhand op de linkerhand plaatst.
5) Daarna wordt het gebed geopend (met de openingssmeekbede) en zegt men:
“Soebḥānakallāhoemma wa biḥamdik, wa tabārak-asmoek, wa ta‘ālā djaddoek, wa lā ilāha ghayroek” (O Allāh, vrij van alle tekortkomingen bent U en alle lof zij U, gezegend is Uw Naam, en verheven is Uw Majesteit, en niets of niemand heeft het recht om aanbeden te worden behalve U)
6) Daarna zoekt men toevlucht bij Allāh zeggende:
أَعُوذُ بِاللهِ مِنَ الشَّيْطَانِ الرَّجِيم
“A‘oedhoe billāhi mina-sh-shaytāni-r-radjīm” (Ik zoek toevlucht bij Allāh tegen de vervloekte satan)
7) Daarna zegt men de basmalah (“bismillāhi-r-raḥmāni-r-raḥīm”) en reciteert men Soerat al-Fātiḥah (het eerste hoofdstuk van de Koran)[4]:
بِسْمِ ٱللّٰهِ ٱلرَّحْمٰنِ ٱلرَّحِيم
“Bismillāhi-r-raḥmāni-r-raḥīm” (In de naam van Allāh, de meest Barmhartige, de meest Genadevolle)
الحَمْدُ لِلهِ رَبِّ العَالَمِينَ
“Alḥamdoelillāhi rabbil-‘ālamīn” (Alle lof zij aan Allāh, de Heer der werelden)
الرَّحْمَٰنِ الرَّحِيمِ
“Ar-Raḥmāni-r-Raḥīm” (De meest Barmhartige, de meest Genadevolle)
مَالِكِ يَوْمِ الدِّينِ
“Māliki yawmi-d-dīn” (De Heerser op de Dag des Oordeels)
إِيَّاكَ نَعْبُدُ وَإِيَّاكَ نَسْتَعِينُ
“Iyyāka na‘boedoe wa iyyāka nasta‘īn” (U alleen aanbidden wij en U alleen vragen wij om hulp)
اهْدِنَا الصِّرَاطَ المُسْتَقِيمَ
“ihdina-ṣ-ṣirāṭal-moestaqīm” (Leid ons op het rechte pad)
“Ṣirāṭa-l-ladhīna an‘amta ‘alayhim ghayri-l-maghḍoobi ‘alayhim wa la-ḍ-ḍāāllīn” (Het pad van degenen die U heeft begunstigd, niet van degenen op wie de toorn rust en niet dat van de dwalenden)
Daarna zegt men “āmīn (آمين)”, dit wil zeggen: “O Allāh verhoor [deze smeekbede]”.
8) Daarna reciteert men andere verzen of een andere Soerah uit de Koran, waarbij men de recitatie in het ochtendgebed (Fadjr-gebed) langer laat duren.
9) Daarna verricht men de roekoe’: het neerbuigen uit eerbied voor Allāh. Hierbij zegt men eerst de takbīr (“Allāhoe akbar”) bij het gaan naar de roekoe’ met de handen opgeheven tot de schouders. De Soennah is dat de rug recht wordt gemaakt tijdens de neerbuiging met het hoofd evenwijdig ermee, en dat de handen op de knieën worden geplaatst met gespreide vingers.
10) In de roekoe’ zegt men drie keer het volgende:
سُبْحَانَ رَبِّيَ العَظِيم
“Soebḥāna rabbiyal-‘Adhīm” (Geprezen is mijn Heer, de Almachtige)
En indien men daarna het volgende zegt, is dat beter:
“Soebḥānakallāhoemma rabbanā wa biḥamdik, Allāhoemma-ghfir lī” (Geprezen bent U, O Allāh, en alle lof zij U toe mijn Heer. O Allāh, vergeef mijn zonden.)
11) Daarna heft men het hoofd op uit de roekoe’, zeggende (tijdens het rechtkomen):
سَمِعَ الله لِمَنْ حَمِدَهُ
“Sami‘allāhoe liman ḥamidah” (Allāh luistert naar degene die Hem prijst)
Hierbij heft men de handen op tot de hoogte van de schouders.
12) Nadat men volledig is rechtgestaan uit de roekoe’ zegt men:
رَبَّنَا وَلَكَ الحَمْدُ
“Rabbanā wa lakal-ḥamd” (O onze Heer, en U komt alle lof toe)
En indien men het volgende eraan toevoegt, is dat beter:
“ḥamdan kathīran tayyiban moebārakan fīh, mil’as-samāwāt, wa mil’al-ard, wa mil’a mā baynahoemā, wa mil’a mā shi’ta min shay’in ba‘d” (..overvloedige, goede en gezegende lof, zo vol als de hemel, zo vol als de aarde, zo vol als alles daartussen, en zo vol als hetgeen U verder wenst)
13) Daarna verricht men de eerste soedjoed (neerknieling op de grond) uit nederigheid voor Allāh. Hierbij zegt men “Allāhoe akbar” (tijdens het overgaan naar de neerknieling). Men knielt neer op de zeven ledematen: het voorhoofd inclusief de neus, de twee handen, de twee knieën en de tenen. Hierbij houdt men de armen verwijderd van de zijkanten [van het lichaam], laat men de voorarmen niet op de grond rusten en plaatst men de vingers in de richting van de qiblah.
14) In de soedjoed zegt men drie keer:
سُبْحَانَ رَبِّيَ الأَعْلَى
“Soebḥāna rabbiyal-A‘lā” (Geprezen is mijn Heer, de Allerhoogste)
En indien men daarna het volgende zegt, is dat beter:
“Soebḥānakallāhoemma rabbanā wa biḥamdik, Allāhoemma-ghfir lī” (Geprezen bent U, O Allāh, en alle lof zij U toe mijn Heer. O Allāh, vergeef mijn zonden.)
Tijdens de soedjoed is het ook aangeraden om smeekbedes te verrichten.
15) Daarna heft men het hoofd op uit de soedjoed zeggende: “Allāhoe akbar”.
16) Daarna zit men – tussen de twee neerknielingen – neer op de linkervoet en plaatst men de rechtervoet rechtop. De rechterhand plaatst men op de rand van de rechterbovenbeen, grenzend aan de knie. En de linkerhand plaatst men op de rand van de linkerbovenbeen, grenzend aan de knie.
17) Tijdens het neerzitten tussen de twee neerknielingen zegt men:
رَبِّ اغْفِرْ لِي، رَبِّ اغْفِرْ لِي
“Rabbi-ghfir lī, Rabbi ghfir-lī” (O mijn Heer vergeef mij, O mijn Heer vergeef mij)
“Rabbi-ghfir lī, warḥamnī, wahdinī, warzoqnī, wadjboernī, wa ‘āfinī” (O mijn Heer vergeef mij, wees mij genadig, leid mij, schenk mij voorzieningen, troost mij en schenk mij welzijn)
18) Daarna verricht men de tweede neerknieling (soedjoed) uit nederigheid voor Hem, waarbij men hetzelfde zegt en doet zoals in de eerste neerknieling. Ook hier zegt men tijdens het overgaan naar de neerknieling: “Allāhoe akbar.”
19) Daarna staat men terug recht uit tweede neerknieling zeggende, “Allāhoe akbar.” Men bidt nu de tweede rak‘ah (gebedseenheid), waarbij men hetzelfde zegt en doet zoals in de eerste rak‘ah, behalve dat er geen openingssmeekbede is.
20) Nadat men de tweede rak‘ah heeft verricht (dus wanneer men klaar is met de tweede neerknieling van de tweede rak‘ah), zegt men “Allāhoe akbar” en gaat men neerzitten zoals men moet neerzitten tussen de twee neerknielingen (zie puntje 16), behalve dat men nu met de rechterhand een vuist vormt, waarbij de pink samen met de ringvinger tegen de handpalm wordt geplaatst, de wijsvinger wordt opgeheven, en de bovenkant van de duim tegen de bovenkant van de middelvinger wordt geplaatst zodat ze een ring vormen. De blik wordt gericht naar de wijsvinger.
21) De Tashahhoed wordt gelezen in deze neerzitting, men zegt hierbij het volgende:
“At-taḥiyyātoe lillāhi waṣ-ṣalawātoe wat-tayyibāt. As-salāmoe ‘alayka ayyoeha-n-nabiyyoe wa raḥmatoellāhi wa barakātoeh. As-salāmoe ‘alaynā wa ‘alā ‘ibādi-l-lāhi-ṣ-ṣāliḥīn. Ash-hadoe an lā ilāha illallāh, wa ash-hadoe anna Moḥammadan ‘abdoehoe wa rasoeloeh.” (Alle woorden en handelingen ter verheerlijking komen toe aan Allāh en de gebeden en al het goede komen toe aan Allāh. Vrede zij met u, O profeet en ook de genade en de zegeningen van Allāh! Vrede zij met ons en met de vrome dienaren van Allāh. Ik getuig dat niets of niemand het recht heeft aanbeden te worden behalve Allāh en ik getuig dat Moḥammed Zijn dienaar en boodschapper is)
“Allāhoemma ṣalli ‘alā Moḥammed, wa ‘alā āli Moḥammed, kamā ṣallayta ‘alā Ibrāhīm, wa ‘alā āli Ibrāhīm, innaka ḥamīdoen madjīd. Wa bārik ‘alā Moḥammed, wa ‘alā āli Moḥammed, kamā bārakta ‘alā Ibrāhīm, wa ‘alā āli Ibrāhīm, innaka ḥamīdoen madjīd.” (O Allāh zend de ṣalāt over Moḥammed en over de familie van Moḥammed, zoals u de ṣalāt hebt gezonden over Ibrāhīm en over de familie van Ibrāhīm; U bent voorzeker Prijzenswaardig, Glorierijk. En geef zegeningen aan Moḥammed, en de familie van Moḥammed, zoals U zegeningen gaf aan Ibrāhīm en de familie van Ibrāhīm. U bent voorzeker Prijzenswaardig, Glorierijk)
“A‘oedhoe billāh min ‘adhābi djahannam, wa min ‘adhābil-qabr, wa min fitnatil-maḥyā wal-mamāt, wa min fitnatil-masīḥi-d-dajjāl” (Ik zoek mijn toevlucht bij Allāh tegen de bestraffing van het hellevuur en tegen de bestraffing van het graf en tegen de beproeving van het leven en de dood en tegen de beproeving van al-Masīḥ ad-Dajjāl)
22) Daarna verricht men de taslīm door het hoofd naar rechts te draaien en het volgende te zeggen:
السَّلَامُ عَلَيْكُم وَرَحْمَةُ الله
“As-salāmoe ‘alaykoem wa raḥmatoellāh” (Vrede zij met jullie en barmhartigheid van Allāh)
Vervolgens draait men het hoofd naar de linkerkant en zegt men hetzelfde. Hiermee is het gebed voltooid indien het gaat om een gebed bestaande uit twee rak‘ahs (gebedseenheden).
23) Indien het gebed uit drie of vier rak‘ahs (gebedseenheden) bestaat, stopt men achter het eerste deel van de Tashahhoed waar men zei: أَشْـهَدُ أَنْ لا إِلـهَ إِلاّ الله، وَأَشْـهَدُ أَنَّ مُحَمّـداً عَبْـدُهُ وَرَسـولُه (“Ash-hadoe an lā ilāha illallāh, wa ash-hadoe anna Moḥammadan ‘abdoehoe wa rasoeloeh”).
24) En dan staat men terug op (voor de derde rak‘ah), zeggende: “Allāhoe akbar,” waarbij de handen worden opgeheven tot de hoogte van de schouders.
25) Men bidt hetgeen overblijft van het gebed op dezelfde manier als de tweede rak‘ah, behalve dat men enkel Soerat al-Fātiḥah reciteert.
26) Als men klaar is met de derde rak‘ah (bij een gebed bestaande uit drie rak‘ahs) of als men klaar is met de derde en vierde rak‘ah (bij een gebed bestaande uit vier rak‘ahs), gaat men neerzitten in de tawarroek-positie: de rechtervoet wordt rechtop geplaatst en de linkervoet komt terecht onder de rechterbeen waarbij het achterwerk de grond raakt. De handen worden op dezelfde wijze geplaatst op de bovenbenen zoals bij de eerste Tashahhoed (zie puntje 20).
27) De volledige Tashahhoed wordt gelezen in deze zit (zie puntje 21).
28) Daarna verricht men de taslīm door het hoofd naar rechts te draaien en het volgende te zeggen:
السَّلَامُ عَلَيْكُم وَرَحْمَةُ الله
“As-salāmoe ‘alaykoem wa raḥmatoellāh” (Vrede zij met jullie en barmhartigheid van Allāh)
Vervolgens draait men het hoofd naar de linkerkant en zegt men hetzelfde.[5]
Bron: “Risālah fī al-Ghoesl wal-Wodoe waṣ-Ṣalāh” van Shaykh al-‘Oethaymīn (met lichte aanpassingen) Opmerking: Om te weten welke uitspraken/handelingen van het gebed verplicht zijn en welke slechts aanbevolen zijn, zie dit artikel. Om te weten wat je moet doen wanneer je je vergist in het gebed of een fout maakt, zie dit artikel. Wil je audiolessen beluisteren die alle regels van het gebed in detail behandelen, klik dan hier. De begin- en eindtijden van de vijf verplichte gebeden vind je hier terug.
Voetnoten:
Voor een uitleg hiervan, zie de voetnoot onderaan dit artikel[↩]
Dit zijn zaken die door de Wetgever als onrein werden verklaard, zoals urine, menstruatiebloed, enz. Zie dit artikel. [↩]
het plaatsen op de buik is ook toegestaan, zie deze video[↩]
Voor wie Soerat al-Fātiḥah nog niet heeft geleerd, zie dit artikel[↩]
Nadat men klaar is met het verplichte gebed, is het aangeraden om de overgeleverde smeekbedes en gedenkingen op te zeggen. Deze vind je hier terug. [↩]