Handen terug op elkaar plaatsen na het opstaan uit de roekoe‘? Is het enkel de imām die zegt “sami‘allāho liman ḥamidah”?
Vraag:
Is het de Soennah om de handen na het opstaan uit de roekoe’ (neerbuiging) terug op elkaar te plaatsen? En zegt degene die achter de imām bidt “sami‘allāho liman ḥamidah” en daarna “Allāhoemma rabbanā lakal-ḥamd”, of volstaat hij met “rabbanā wa lakal-ḥamd”?
Shaykh ‘Arafāt ibn Ḥasan:
Wat betreft het op elkaar plaatsen van de handen, dit is een kwestie van idjtihād. Als iemand zijn handen na de roekoe’ terug op elkaar plaatst, dan is dat toegestaan, en als hij zijn handen laat hangen, dan is dat ook toegestaan. Het is een ruime kwestie.
Wat echter geruststellend voor de ziel is, is het terug op elkaar plaatsen van de handen. Want de overleveringen die het plaatsen van de rechterhand op de linkerhand beschrijven, zijn algemeen geformuleerd met betrekking tot het staan in het gebed. Dit is een handeling van staan en dit ook, en het bevordert de khoeshoe‘ (nederigheid, concentratie).
Daarom is de juiste mening dat het beter en vollediger is om de handen weer op elkaar te plaatsen, maar als iemand dat niet doet, dan is dat ook toegestaan omdat het een ruime kwestie is.
Wat betreft het zeggen van “rabbanā wa lakal-ḥamd” door degene die achter de imām bidt.. Wanneer de imām “sami‘allāho liman ḥamidah” zegt, moet degene die achter de imām bidt de imām hierin volgen en ook “sami‘allāho liman ḥamidah” zeggen? Of volstaat hij met het zeggen van “rabbanā wa lakal-ḥamd”? Een groep van de geleerden – en zij zijn de meerderheid – vinden dat degene die achter de imām bidt volstaat met het zeggen van “rabbanā wa lakal-ḥamd”. Ze zeggen: want in de overlevering staat, «Als de imām zegt “sami‘allāho liman ḥamidah“, zeg dan “rabbanā wa lakal-ḥamd“.»
Een andere groep van de geleerden, die in de minderheid zijn en dit is een bekende mening binnen de Shāfi‘itische wetschool, zijn van mening dat je de imām hierin moet volgen. Dus als de imām “sami‘allāho liman ḥamidah” zegt, dan volg je hem daarin en zeg je “rabbanā wa lakal-ḥamd” na het zeggen van “sami‘allāho liman ḥamidah”. Je volgt dus de imām en zegt wat hij zegt. Dus als hij “sami‘allāho liman ḥamidah” zegt, zeg jij ook “sami‘allāho liman ḥamidah, rabbanā wa lakal-ḥamd”.
Maar de kwestie is hier ook ruim, want het is een kwestie van idjtihād. Wat heeft de meerderheid van geleerden ertoe gebracht te zeggen dat het volstaat om alleen “rabbanā wa lakal-ḥamd” te zeggen? Ze zeggen: omdat dit de schijnbare betekenis van de overlevering is. En wat heeft de Shāfi‘ieten ertoe gebracht dit toe te voegen? D.w.z. dat hij “sami‘allāho liman ḥamidah” zegt? Ze zeggen: omdat hij de imām volgt. De uitspraak van de Profeet (ﷺ), «Als de imām ‘sami‘allāho liman ḥamidah’ zegt, zeg dan ‘rabbanā wa lakal-ḥamd’», betekent niet dat de imām alleen “sami‘allāho liman ḥamidah” zegt en het daarbij houdt. Ook de imām zal zeggen “sami‘allāho liman ḥamidah, rabbanā wa lakal-ḥamd”. Dus ook degene die achter de imām bidt zegt “sami‘allāho liman ḥamidah, rabbanā wa lakal-ḥamd”. De overlevering beschrijft dus alleen op welk moment degene die achter de imām bidt “rabbanā wa lakal-ḥamd” zegt, en het betekent niet dat hij alleen dat zegt.
Dus de kwestie is ruim. En het lijkt mij, en Allāh weet het best, dat de mening van de Shāfi‘ieten sterk is in deze kwestie vanuit het oogpunt van het volgen van de imām.
Vertaling: moskee el albani