Het overmatig stellen van vragen aan de geleerden — Shaykh Ṣāliḥ Āle-sh-Shaykh

Shaykh Ṣāliḥ ibn ‘Abdel-‘Azīz Āle-sh-Shaykh:
Het valt op dat mensen die ijverig streven naar het goede, de geleerden raadplegen en hen vragen stellen over fiqh-vraagstukken waar ze mee geconfronteerd worden, of over sociale kwesties met betrekking tot de problemen die hij ondervindt in zijn huis, op zijn werk of iets dergelijks. Ook raadpleegt de leerling de leraar. Maar we hebben gemerkt dat veel vragen afwijken van wat in acht genomen zou moeten worden, namelijk het respecteren van de geleerden, het in acht nemen van hun rechten en het niet schenden daarvan.
Zo zie je dat sommige mensen in hun vragen aan de geleerden ingaan op zaken waarin men eigenlijk niet zou moeten treden. In essentie is er een verbod gekomen op het overmatig stellen van vragen of het naar voren brengen van buitensporig veel vraagstukken. In de twee Saḥīḥs is op gezag van Aboe Hoerayrah (moge Allāh tevreden zijn met hem) overgeleverd dat de Profeet (ﷺ) heeft gezegd: “Alles wat ik jullie heb verboden, mijd dat. En wat ik jullie opgedragen heb, voer daarvan uit wat jullie kunnen. Degenen vóór jullie zijn immers juist ten onder gegaan door hun overmaat aan vragen en hun onenigheid met hun profeten.”
De geleerden hebben gezegd: zijn uitspraak “hun overmaat aan vragen” verwijst naar vragen over zaken die nog niet zijn voorgevallen en waarover geen toelichting is gekomen in het geopenbaarde Boek. Daarom is in de Ṣaḥīḥ overgeleverd dat de Profeet (ﷺ) heeft gezegd: “De grootste misdadiger onder de moslims is degene die vraagt naar iets dat niet verboden was voor de moslims, waarna het verboden werd vanwege zijn vraag.” En Allāh ﷻ zei: {O jullie die geloven! Stel geen vragen over zaken die, wanneer ze jullie duidelijk worden gemaakt, bezwaarlijk voor jullie zouden zijn. En als jullie er vragen over stellen wanneer de Koran wordt neergezonden, worden ze duidelijk voor jullie. Allāh heeft dat vergeven..} (5:101)
Er zijn verschillende overleveringen die het overmatig stellen van vragen verbieden. Ibn ‘Abbās (moge Allāh tevreden zijn met hem en zijn vader) zei: “Ik heb nooit een volk gezien dat beter was dan de metgezellen van Moḥammed (ﷺ). Zij hebben hem slechts over dertien kwesties gevraagd totdat hij overleed, en al die [vragen met hun antwoorden] staan in de Koran.” Allāh ﷻ zegt (bijvoorbeeld): {Zij vragen jou over de menstruatie..} (2:222), {En wanneer Mijn dienaren jou over Mij vragen..} (2:186)—enzovoort tot het einde van deze vragen. Het totaal van de vragen die de metgezellen van de Boodschapper van Allāh (ﷺ) – die hem het meest nabij waren – hem stelden, bedroeg dus slechts dertien, en al deze vragen zijn in de Koran terug te vinden.
De metgezellen, vanwege hun groot respect voor de Profeet (ﷺ) en hun afkeer van overmatig vragen stellen, stelden het prijs op dat iemand uit de woestijn (bedoeïen) of van buiten Medina zou komen om de Profeet (ﷺ) iets te vragen, zodat zij konden profiteren van zowel de vraag als het antwoord.
In een authentieke overlevering staat ook: “Voorwaar, Allāh hekelt voor jullie qīla wa qāla (nutteloos gepraat, geruchten, roddels, etc), het te veel vragen stellen en het verspillen van rijkdom.” En al-Ḥajjāj ibn ‘Āmir ath-Thoemālī heeft overgeleverd dat de Boodschapper van Allāh (ﷺ) zei: “Pas op voor het overmatig stellen van vragen.”
Deze overleveringen duiden erop dat het overmatig stellen van vragen aan de geleerden valt onder de zaken die makroeh (afgeraden, afkeurenswaardig) zijn, behalve datgene waartoe de dienaar noodzaak heeft, mits dit binnen de vastgestelde grenzen en richtlijnen blijft.
Bron: https://www.youtube.com/watch?v=_brybbxLp2U
Vertaling: moskee el albani