Een beknopte biografie van Shaykh Rabī‘ al-Madkhalī
Shaykh ‘Arafāt ibn Ḥasan al-Moḥammedī zei:
De vraagsteller zegt hier: “Onze Shaykh, moge Allāh u beschermen, we willen iets weten over de biografie en standpunten van Shaykh Rabī’ in de ondersteuning van de manhadj (methodiek) van de Salaf.”
Veel mensen hebben een biografie geschreven over Shaykh Rabī‘, moge Allāh hem beschermen, en op zijn website (rabee.net) is ook een biografie beschikbaar die jaren geleden is geschreven. Hoe dan ook, onze Shaykh, Shaykh Rabī‘, werd geboren in het Koninkrijk Saoedi-Arabië, in het zuiden van het land, in Jāzān, in een klein dorp dat nu deel uitmaakt van de stad Ṣāmiṭah. Het was een klein dorp genaamd Al-Jarādiyyah. Hij werd geboren in het jaar 1352 (H). Zijn vader overleed toen hij nog klein was, wat betekende dat hij een wees was, moge Allāh hem beschermen. Maar zijn moeder zorgde op uitstekende wijze voor hem, voedde hem op, onderwees hem en stuurde hem naar de bijeenkomsten van kennis. Zo memoriseerde hij de Koran, leerde hij en beheerste hij kalligrafie en schrijven op de leeftijd van acht jaar. Daarna werd hij gestuurd naar het Wetenschappelijke Instituut (Al-Ma‘had Al-‘Ilmī) en studeerde daar. In dit instituut werd er lesgegeven door de grote geleerden, zoals Shaykh Ḥāfidh Al-Ḥakamī, Shaykh Moḥammed Amān Al-Djāmī, en ook Shaykh Aḥmed An-Nadjmī. Al deze geleerden waren onder de docenten van onze Shaykh—moge Allāh onze Shaykh beschermen en de overledenen genadig zijn.
Nadat hij zijn studie en memorisatie had voltooid, studeerde hij ‘Aqīdah, Ḥadīth en de wetenschap van Moeṣṭalaḥ Al-Ḥadīth. Hij bestudeerde Boeloegh Al-Marām, Noekhbat Al-Fikar en veel andere teksten. Daarna reisde hij naar Riyād en studeerde daar korte tijd.
Later, toen hij hoorde over de Islamitische Universiteit in Al-Madinah Al-Nabawiyyah, keerde hij terug naar Madinah om daar te studeren. Hij was onderdeel van de eerste lichting studenten die aan deze universiteit studeerden bij de grootste geleerden, in het jaar 1381 (H). Dat is nu meer dan 60 jaar geleden, of bijna 70 jaar. Hij studeerde af aan deze universiteit na vier jaar, en hij was een uitstekende student. In feite was hij de beste student in zijn lichting. De eerste van de lichting was: Shaykh Rabī‘ ibn Hādī. De tweede in rang na hem was Shaykh ‘Alī ibn Nāṣir Faqīhī, moge Allāh hem genadig zijn—hij was een van de geleerden van Madinah en is niet zo lang geleden overleden, moge Allāh hem genadig zijn en hem vergeven.
Tijdens zijn studie aan de universiteit studeerde hij onder Shaykh Ibn Bāz, Shaykh Al-Albānī, Shaykh Moḥammed Al-Amīn Ash-Shanqītī en Shaykh Ṣāliḥ Al-‘Irāqī, moge Allāh hen allemaal genadig zijn. Hij studeerde ook onder Shaykh ‘Abdel-Moeḥsin Al-‘Abbād, omdat Shaykh ‘Abdel-Moeḥsin al vroeg aan de universiteit begon als docent en daar lesgaf. Hij leerde van al deze geleerden, profiteerde van hen, en blonk uit. Vervolgens behaalde hij een masterdiploma, een doctoraat, en uiteindelijk de hoogste academische graden. Hij bereikte de hoogste positie in deze academische studies, wat bekend staat als “Ustādh”, “Professor” of “Leerstoelhouder”. Dit zijn titels en graden, maar ze stellen een student van kennis, een Shaykh of een doctorandus in staat om zich verder te ontwikkelen en da‘wah te geven—en dat is duidelijk te zien in de praktijk.
Toen hij zijn master en doctoraat behaalde, was dat niet aan de Islamitische Universiteit (in Madinah), omdat die universiteit nog in haar beginstadium verkeerde en niet voorbereid was op postdoctorale studies. Daarom ging hij naar een andere universiteit, namelijk de Koning ‘Abdel-‘Azīz Universiteit, waar hij in 1397 (H) zijn master behaalde. Drie jaar later, in 1400 (H), behaalde hij zijn doctoraat. Dat betekent dat hij al 46 jaar doctor is.
Zijn masterscriptie heet Bayna al-Imāmayn Moeslim wad-Dāraqoṭnī (Tussen de Twee Imāms Moeslim en Ad-Dāraqoṭnī). Het is bekend dat Imām Moeslim in zijn Ṣaḥīḥ, net als Imām Al-Boekhārī in zijn Ṣaḥīḥ, door sommige geleerden werden bekritiseerd over een aantal ḥadīths en bepaalde formuleringen. De meeste kritiek richtte zich op de overleveringsketens, en onder degenen die hen bekritiseerden was Imām Ad-Dāraqoṭnī, die de Imām van de verborgen gebreken (al-‘ilal) was in zijn tijd. Zijn volledige naam was ‘Alī bin ‘Omar Ad-Dāraqoṭnī Ash-Shāfi‘ī, en hij overleed in 385 (H). Hij schreef een groot boek, een van de grootste werken van de islam, genaamd Al-‘Ilal, dat werd gedrukt in 16 volumes, inclusief de indexen. Hij heeft ook het boek As-Soenan in zes volumes, naast veel andere boeken. Shaykh Rabī‘, een ḥadīthgeleerde, bestudeerde deze kritiek op Imām Moeslim en beoordeelde of Ad-Dāraqoṭnī gelijk had in zijn kritiek of niet. Zo fungeerde hij als scheidsrechter tussen hen en concludeerde hij op een onpartijdige en objectieve manier, met kennis, of de waarheid bij Imām Moeslim lag of bij Imām Ad-Dāraqoṭnī.
Deze scriptie is zeer profijtvol. Sommige van onze docenten, die ons ḥadīth onderwezen, zeiden: “Bij Allāh, deze scriptie was een bron van veel goed voor ons. We leerden de wetenschap van verborgen gebreken (Al-‘Ilal) dankzij deze scriptie.” Onder deze docenten was onze Shaykh Moefliḥ Ar-Rashīdī, moge Allāh hem genadig zijn, een van de geleerden van Madinah die gespecialiseerd was in de wetenschap van ḥadīth en moeṣṭalaḥ. Hij heeft veel boeken geschreven die gedrukt zijn. Ik herinner me dat hij me dit vertelde; hij zei tegen mij: “Deze scriptie—ik zeg dat als Shaykh Rabī‘ er niet was geweest, er geen Moefliḥ of iets anders zou zijn,” zoals Ad-Dāraqoṭnī zei over Al-Boekhārī: “Als Al-Boekhārī er niet was geweest, zou er geen Moeslim zijn.” En Moeslim was zijn student. Evenzo was Shaykh Moefliḥ een student van Shaykh Rabī‘, en hij is ook onze Shaykh.
Ik herinner me ook dat we eens onze Shaykh Rabī‘ bezochten. Op een bepaalde gelegenheid was ik samen met onze Shaykh, Shaykh Moefliḥ, en hij zei tegen mij: “We willen Shaykh Rabī‘ bezoeken, omdat hij naar Madinah is gekomen,” op een moment dat hij (Shaykh Rabī‘) nog in Makkah woonde. Dus gingen we, betraden het huis van onze Shaykh Rabī‘, en Shaykh Moefliḥ—moge Allah hem genadig zijn—was bijna blind (أعمش), hij kon niet goed zien. Ik begeleidde hem altijd. Als hij wilde lezen, kon hij dat alleen doen door het boek vlak bij zijn oog te houden, zodat hij de tekst kon zien. Daarom lazen wij vaak voor hem. Toen hij binnenkwam en onze Shaykh Rabī‘ begroette, zei hij tegen Shaykh Rabī‘: “O leraar der leraren! O dokter van ḥadīth en zijn verborgen gebreken (‘ilal)! Laat me je handen kussen! Laat me je voeten kussen!” nadat hij zijn hoofd had gekust. Shaykh Rabī‘ zei tegen mij, in diezelfde bijeenkomst: “Deze man (Shaykh Moefliḥ) is een van die verborgen juwelen in de hoeken!” Hiermee bedoelde hij: een vrome en zuivere persoon, ver verwijderd van de mensen—onbekend bij hen. Het was een profijtvolle bijeenkomst van kennis. Hij vroeg hem naar zijn geschreven werken en dergelijke. Het punt is dat deze scriptie—en ik adviseer elke student van kennis om er aandacht aan te besteden, vooral als hij geïnteresseerd is in de wetenschap van ḥadīth en moeṣṭalaḥ al-ḥadīth. Dat is wat betreft zijn masterscriptie.
Wat betreft zijn doctoraatscriptie: hij heeft een taḥqīq (verificatie, redigatie) gedaan van een boek van Al-Ḥāfidh Ibn Ḥadjar over moeṣṭalaḥ al-ḥadīth, een van de grootste werken van Al-Ḥāfidh, genaamd An-Noekat ‘alā Ibn aṣ-Ṣalāh. Ibn aṣ-Ṣalāḥ had een inleiding geschreven over moeṣṭalaḥ al-ḥadīth, waarop Al-Ḥāfidh Ibn Ḥadjar commentaar en annotaties toevoegde. Vervolgens heeft Shaykh Rabī‘ een taḥqīq gedaan van dit boek en het gepubliceerd in twee volumes. Het boek is gedrukt. Wat betreft de rest van zijn werken: deze zijn zeer talrijk.
Wat Shaykh Ṣāliḥ Al-‘Irāqī betreft, velen van jullie hebben misschien nog nooit van hem gehoord of kennen hem niet. Hij was een van de geleerden en overleed meer dan veertig jaar geleden. Ik herinner me een keer dat ik met onze Shaykh, Shaykh Rabī‘, was, en hij zei tegen mij: “Onder de meest deskundige mensen in het begrijpen van innovaties (bid‘ah), hun regels en principes, zijn twee mannen: Shaykh Al-Albānī en Shaykh Ṣāliḥ Al-‘Irāqī.” Shaykh Ṣāliḥ Al-‘Irāqī gaf ook les aan de universiteit, en Shaykh Rabī‘ studeerde onder hem en profiteerde van zijn kennis. Ik geloof dat hij in het jaar 1404 (H) overleed, dat wil zeggen meer dan veertig jaar geleden.
Wat betreft Shaykh Rabī‘ zelf, zijn boeken zijn zeer talrijk. Als al zijn boeken verzameld en in één collectie (madjmoe‘) gedrukt zouden worden, zouden ze kunnen oplopen tot wel 50 volumes, vanwege hun grote aantal. Hij is immers een geleerde die bekend staat om zijn uitgebreide productiviteit in het schrijven. Onder zijn werken bevinden zich zijn master- en doctoraatsscripties, evenals andere boeken waarvan hij taḥqīq (verificatie, redigatie) heeft gedaan. Een voorbeeld is het boek Al-Madkhal van Al-Ḥākim, waarvan hij een taḥqīq heeft gedaan in drie volumes. Hij heeft ook een taḥqīq gedaan van het boek At-Tawassoel wal-Wasīlah van Shaykh al-Islām Ibn Taymiyyah, en er is een verhaal achter zijn beslissing om een taḥqīq te doen van dit boek.
Ook schreef Shaykh Rabī‘ een van de beste boeken over methodologie (manhadj), vooral in deze tijd en met getuigenissen van de geleerden. Dit boek is essentieel [voor de mensen van deze tijd], nadat vele groeperingen zijn verschenen en zich hebben verspreid, met name de Ikhwān, de Soroeriyyah en de Qotbiyyah. Dit boek is Manhadj Al-Anbiyā’ fid-Da’wah ilā Allāh (De Methodologie van de Profeten in het Uitnodigen naar Allāh). Shaykh Ṣāliḥ Al-Fawzān, moge Allah hem beschermen, schreef een inleiding voor dit boek, prees het en schreef een uitgebreide introductie waarin hij enkele belangrijke punten uit het boek samenvatte.
Andere boeken van Shaykh Rabī‘ zijn Manhadj Al-Imām Moeslim fi Ṣaḥīḥihī (De Methodologie van Imām Moeslim in Zijn Ṣaḥīḥ) en Manhadj Ahl as-Soennah fi Naqd at-Tawā’if war-Ridjāl (De Methodologie van Ahloes-Soennah in het Bekritiseren van Groeperingen en Personen). Dit is ook een van de mooiste boeken, een van de methodologische en nuttige werken die studenten van kennis zouden moeten lezen, begrijpen en van profiteren, zodat zij de Salafi-manhadj leren kennen.
Als Shaykh Rabī‘ in eerdere tijden had geleefd, zou hij ongetwijfeld tot de rangen van de grote geleerden (van vroeger) hebben behoord. Maar Allāh heeft hem in onze tijd geplaatst, en hij heeft geschreven wat relevant is voor deze generatie en wat de mensen van deze tijd kunnen begrijpen. In onze tijd vertegenwoordigt hij, samen met zijn medegeleerden, de geleerden van de wereld (oelamā’ ad-doenyā), zoals Shaykh al-Islām Ibn Taymiyyah en Ibn Al-Qayyim dat waren in hun tijd. Zoals iemand ooit zei over Shaykh al-Islām (ibn Taymiyyah): “Als Shaykh al-Islām in een vroegere tijd had geleefd, zou hij gerekend worden tot de vier imāms.” Hetzelfde geldt voor Shaykh Rabī‘; als hij eerder had geleefd, zou hij beschouwd worden als een evenknie van Shaykh al-Islām Ibn Taymiyyah en Shaykh al-Islām Ibn Al-Qayyim.
Toen Shaykh ‘Abdoes-Salām Bardjas—moge Allāh hem genadig zijn—Shaykh Rabī‘ ontmoette, zei hij tegen hem: “O Shaykh Rabī‘, er zal een dag komen waarop mensen naar jouw boeken zullen zoeken zoals ze naar de boeken van Shaykh al-Islām Ibn Taymiyyah hebben gezocht.” Zo heeft hij gezegd.
Eveneens behoort tot zijn waardevolle boeken—waarvan sommige kleine werken zijn maar toch kostbaar, prachtig en nuttig—het boek Makānat Ahl al-Ḥadīth (De Status van de Mensen van Ḥadīth); een kleine verhandeling die tot de mooiste behoort die hij heeft geschreven, moge Allāh hem beschermen.
Wat betreft zijn weerleggingen, deze zijn zeer talrijk. Shaykh Rabī‘ onderscheidde zich in dit domein door zijn weerleggingen van de mensen van valsheid, innovatie en dwaling, zoals de Rāfiḍah, de Soefi’s, de Ikhwān, de Qotbiyyah en de Soroeriyyah. Hij heeft ook specifieke personen weerlegd die bekend stonden als leden van deze groeperingen en die innovaties introduceerden, de mensen misleidden, rebelleerden tegen de leiders van de moslims en de principes van Ahloes–Soennah bij de mensen hebben verdorven. Shaykh Rabī‘ en Shaykh Moḥammed Amān stonden tegenover hen op. Zelfs Shaykh Ibn Bāz en Shaykh Ibn ‘Oethaymīn, wanneer zij weerlegden, weerlegden zij deze principes en toonden hun corruptie aan. Maar Shaykh Moḥammed Amān en Shaykh Rabī‘ waren van mening dat het noodzakelijk was om specifieke namen te noemen, zodat de mensen konden begrijpen waar de dwaling vandaan kwam, waar het zijn oorsprong had en wie het was die Ahloes-Soennah aanviel onder het mom van Ahloes-Soennah. De andere geleerden waardeerden dit van Shaykh Rabī‘. Shaykh Ibn Baz zei zelfs tegen Shaykh Rabī‘: “Weerleg die-en-die! En als zelfs Ibn Bāz een fout maakt, weerleg hem dan, O Shaykh Rabī‘!” Dit hebben we zelf gehoord van Shaykh Rabī‘, moge Allah hem beschermen.
De weerleggingen van Shaykh Rabī‘ zijn talrijk, en sommige van zijn meest prominente weerleggingen zijn beschreven door geleerden als zijnde van groot belang. Zij hebben gezegd dat door deze weerleggingen Shaykh Rabī‘ een verplichting van onze schouders heeft weggenomen. Het was een collectieve verplichting (farḍ kifāyah), en als Shaykh Rabī‘ deze weerleggingen niet had geschreven, zouden we zondig zijn geweest. Onder zijn bekendste weerleggingen bevinden zich die tegen Sayyid Qotb. Alle lof zij Allāh, er zijn veel profijtvolle boeken van Shaykh Rabī‘ waarin hij Sayyid Qotb weerlegt. Een van zijn belangrijkste boeken is Aḍwā’ Islāmiyyah ‘alā ‘Aqīdat Sayyid Qotb wa Fikrihī (Islamitische Lichtstralen op de Geloofsleer en Gedachtegang van Sayyid Qotb). Een ander bekend boek is Al-‘Awāṣim mimmā fī Koetoeb Sayyid Qotb min al-Qawāṣim (De Beschermers Tegen de Rampzalige Fouten in de Boeken van Sayyid Qotb).
Toen de bibliotheek van Shaykh Al-Albānī, moge Allāh hem genadig zijn, werd overgedragen aan de Islamitische Universiteit, ging ik er meteen naartoe en begon ik de boeken te bekijken die Shaykh Al-Albānī had gebruikt. Het waren zijn persoonlijke boeken, die hij las, gebruikte voor zijn studies en waarop hij zijn aantekeningen maakte. Ik vond onder deze boeken het werk van Shaykh Rabī‘, Al-‘Awāṣim. Wat vond ik daar in Shaykh Al-Albānī’s eigen handschrift? Hij schreef aan het einde van het boek: “Alles wat je hebt weerlegd, Shaykh Rabī‘, is correct en waar. Je hebt ons laten zien dat Sayyid Qotb onwetend was in de fundamenten van de religie en in de details ervan”—hij (Qotb) was dus onwetend! Dit is een erkenning van verdiensten aan degenen die dat verdienen. Zoals het gezegde luidt: “Niemand erkent de verdiensten van een ander behalve degenen die zelf verdienstelijk zijn.” Moge Allāh Shaykh Al-Albānī genadig zijn.
Shaykh Al-Albānī beschreef Shaykh Rabī‘ ook als “de vlaggendrager van Djarḥ & Ta‘dīl”. Dat wil zeggen, wanneer deze geleerde over Djarḥ & Ta‘dīl spreekt, draagt hij de vlag ervan. Net zoals in vroegere tijden Shoe‘bah, Yaḥyā bin Ma‘īn en Aḥmed ibn Ḥanbal de vlag van Djarḥ & Ta‘dīl droegen in hun tijd. Evenzo is Shaykh Rabī‘ in onze tijd degene die deze vlag draagt, omdat wanneer hij spreekt, hij dat doet op basis van de principes van de mensen van Djarḥ & Ta‘dīl. Als hij in strijd was geweest met deze principes, zou Shaykh Al-Albānī hem nooit hebben erkend. Shaykh Al-Albānī is immers een Imām onder de geleerden van ḥadīth—volledig op de hoogte van de richtlijnen en principes. Sterker nog, er is in deze tijd niemand meer deskundig dan hij (Al-Albānī) in deze wetenschap—dat wil zeggen, de wetenschap van Moeṣṭalaḥ, Ḥadīth en Djarḥ & Ta‘dīl. Hij getuigde dan ook dat zijn student (Shaykh Rabī‘) gespecialiseerd is in dit gebied.
Deze uitspraak van Shaykh Al-Albānī bracht echter grote onrust teweeg bij de mensen van innovatie en dwaling. Waarom? Omdat ze wisten dat Shaykh Rabī‘ hen en hun kopstukken onder de mensen van innovatie & dwaling had weerlegd. Na deze lof van Shaykh Al-Albānī hebben ze zelfs geprobeerd om hem (Al-Albānī) te beschuldigen van irdjā’. Niemand verdedigde Shaykh Al-Albānī en ging de strijd aan tegen deze beschuldigingen zoals Shaykh Rabī‘ dat deed. Shaykh Rabī‘ nam het volledig voor hem op en weerlegde de beschuldigingen. De grote geleerden, zoals Shaykh Ibn Bāz, Shaykh Ibn ‘Oethaymīn en vele anderen, verdedigden ook Shaykh Al-Albānī en verklaarden hem vrij van deze beschuldiging. Moge Allāh hen allen genadig zijn.
Dit zijn dus enkele van de boeken van Shaykh Rabī‘, want er zijn veel werken waarin hij Sayyid Qotb heeft weerlegd. Een ander belangrijk boek is Al-Ḥadd Al-Fāṣil bayna Al-Ḥaqq wal-Bātil (De Definitieve Scheidslijn Tussen Waarheid en Valsheid), waarin hij Bakr Aboe Zayd weerlegt, nadat deze een fout had gemaakt en Sayyid Qotb had verdedigd. Daarnaast heeft Shaykh Rabī‘ een prachtige verhandeling geschreven, genaamd Yanboe‘ At-Takfīr (De Bron van Takfīr). Hierin legt hij uit dat deze bron van takfīr herkend moet worden en moet worden gestopt. Hij stelt in dit boek dat de bron van takfīr bij Sayyid Qotb ligt—er is geen takfīr zoals die te vinden is in de boeken van Sayyid Qotb! Hij (Qotb) verklaarde de gehele moslimgemeenschap en alle islamitische samenlevingen tot ongelovigen. Hij bad niet eens het vrijdaggebed met de mensen, omdat hij hen als ongelovigen beschouwde. Daarnaast ging hij zelfs zover dat hij de moe’addhin (oproeper tot het gebed), die zegt: “Ashhadoe an lā ilāha illallāh”, als een ongelovige beschouwde, en zelfs als een grotere ongelovige dan een oorspronkelijke ongelovige. Zijn reden hiervoor was dat deze persoon “Ashhadoe an lā ilāha illallāh” zegt zonder, volgens hem, begrip te hebben van de kwestie van al-ḥākimiyyah. Dit, aldus Qotb, maakt hem tot een ongelovige. Hij verklaarde dit expliciet! Lees zijn boek Fī Ẓilāl Al-Qorʾān (In de Schaduw van de Koran) bij de uitleg van de Soerah’s Younes (10), At-Tawbah (9) en Al-Anfāl (8). Het staat vol met takfīr—honderd vijftig procent takfīr! Daarom is het geen verrassing dat groepen zoals ISIS, Al-Qaeda, An-Nuṣrah en andere afgedwaalde en verloren groepen van de Khawāridj door deze boeken zijn beïnvloed. Het resultaat hiervan is bloedvergieten, moorden en bomaanslagen—als je deze mensen dan hierover vraagt, zul je ontdekken dat ze boeken zoals Fī Ẓilāl Al-Qorʾān (In de Schaduw van de Koran) en Maʿālim Fī At-Tarīq (Mijlpalen) bij zich hebben. Sayyid Qotb heeft de principes van takfīr uiteengezet in zijn boek Ma‘ālim fī At-Tarīq.
Een ander boek waarin Shaykh Rabī‘ Sayyid Qotb weerlegt, richt zich specifiek op de metgezellen van de Profeet ﷺ. Dit boek heet Maṭāʿin Sayyid Qotb fī Aṣḥāb An-Nabiyy ʿalayhiṣ-ṣalātoe was-salām (De Aantijgingen van Sayyid Qotb Tegen de Metgezellen van de Profeet ﷺ). Dit zijn dus enkele van zijn werken die specifiek gericht zijn op de weerlegging van Sayyid Qotb.
Wat betreft zijn andere weerleggingen: Shaykh Rabī‘ heeft Al-Ghazālī weerlegd, evenals Salmān Al-‘Awdah, ‘Abdoer–Raḥmān ‘Abdoel–Khāliq, ‘Adnān ‘Ar‘oer, ‘Abdoel-Laṭīf Bāshmīl en Moesā Ad-Doewaysh. Al deze weerleggingen zijn gedrukt en zorgvuldig uitgewerkt, gebaseerd op de principes van Ahloes-Soennah. Iedereen die deze weerleggingen leest, profiteert ervan en leert de methodologie van Ahloes-Sunnah kennen, omdat deze afgedwaalde mensen verwarring zaaien door de fundamenten te veranderen en waarheid met valsheid te vermengen. Dan komt er een geleerde zoals Shaykh Rabī‘—die de vlag van Djarḥ & Ta‘dīl draagt—en onthult deze dwalingen.
Bij Allāh, hoeveel kwesties zijn er niet opgehelderd door zijn werken! Mensen komen naar hem toe en zeggen: “Shaykh, bij Allāh, wij kenden deze kwestie niet totdat wij uw weerlegging van die-en-die persoon lazen.” Bijvoorbeeld kwesties zoals “khabar al-āḥād” of het principe van verificatie (tathabboet).
Shaykh Rabī‘ heeft ook Yaḥyā Al-Ḥadjoerī en Aboel-Ḥasan Al-Ma’ribī weerlegd, evenals Ḥasan Farḥān Al-Mālikī, die verwarring veroorzaakte over de da‘wah van de Imām, de hervormer, Moḥammed ibn ‘Abdil–Wahhāb. Al deze weerleggingen zijn in druk beschikbaar. Daarom zeggen wij tegen de mensen van innovatie en dwaling: “Dit zijn de boeken van Shaykh Rabī‘. Dit zijn zijn werken. De geleerden hebben ze gelezen en geprezen. Iedereen die Shaykh Rabī‘ kent van Ahloes-Soennah, kent zijn kennis en zijn boeken. Ze hebben hem geprezen. Dus kom op, toon je bewijs!” Wat je echter meestal van hen ziet, is niets anders dan beledigingen, laster en verwarring.
Sommige van zijn tegenstanders beweren dat Shaykh Rabī‘ een spion is, of dat hij samenwerkt met de Egyptische, Saoedische of Italiaanse inlichtingendiensten. Anderen beschuldigen hem ervan een Moerdji’ te zijn als het gaat om de regeringsleiders. En zo zijn er vele andere beschuldigingen, zoals: “Hij werd uit Madinah verbannen door die-en-die prins omdat hij sprak over die-en-die,” of “Allāh strafte of beproefde hem met dit of dat,” of “Hij houdt geheime bijeenkomsten (madjālis sirriyyah), net zoals de methoden van de Khawāridj.” Al deze beschuldigingen zijn pure leugens! Ik daag de mensen van innovatie en dwaling uit om bewijs te leveren voor wat ze zeggen. Bij Allāh, het is niets anders dan leugens en misleiding. Ze hebben nooit de waarheid gesproken!
Open nu eens deze websites en zoek naar de naam “Rabī‘”. Kijk naar de websites van de mensen van innovatie; tot op de dag van vandaag, zelfs op dit moment, blijven zij deze laster verspreiden over deze geleerde. Maar kijk hoeveel beloningen hij hierdoor zal ontvangen! Voor elke persoon die hem belastert, zullen er op de Dag des Oordeels geen dinars of dirhams worden uitgewisseld, maar alleen goede en slechte daden.
Anderzijds zijn er veel mensen die bij de Shaykh kwamen om hun excuses aan te bieden en om vergiffenis te vragen. Sommigen zeggen tegen de Shaykh: “Bij Allāh, wij wisten het niet.” Anderen zeggen: “Wij zijn bedrogen en misleid.” Sommigen hebben ook berichten (voor de Shaykh) via mij gestuurd. Wanneer ik naar de Shaykh ging en hem vertelde dat die-en-die persoon contact had gezocht of om vergeving vroeg, vergaf hij hen, toonde hij genade, en zocht hij geen wraak.
Tijdens de Golfoorlog kwam de kwestie van hulp zoeken bij de polytheïsten (moeshrikīn) naar voren. Shaykh Rabī‘ schreef een korte en bondige verhandeling genaamd Ṣadd ʿOedwān Al-Moelḥidīn (Het Afslaan van de Agressie van de Mensen van Ilḥād), waarin hij deze kwestie met bewijzen uiteenzette. Grote geleerden hadden hier al een fatwa over gegeven, en Shaykh Rabī‘ ondersteunde deze fatwa met zijn eigen schriftelijke bijdrage—moge Allāh hem beschermen.
Een ander prachtig boek van hem is Al-Maḥadjjah Al-Bayḍā’ (Het Heldere Pad). Dit boek doet zijn naam eer aan, en ik raad studenten van kennis aan het te onderwijzen, het samen te lezen, of zelfs tijdens conferenties of elders te behandelen.
Verder schreef hij An-Naṣr Al-ʿAzīz (De Glorieuze Overwinning), en ook At-Ta‘aṣṣob Adh-Dhamīm (Het Verwerpelijke Fanatisme), een mooie verhandeling die het blinde fanatisme van de mensen van begeerten, innovaties, en dwalingen beschrijft. Wij hebben dergelijke mensen vaak gezien. Bij Allāh, sommigen van hen komen zelfs naar de Shaykh, en hij weigert niemand toegang tot zijn huis. Hij zet niemand de deur uit, zelfs niet als ze tot de misleide, verwarde of zelfs innoverende mensen behoren. Hij gaat met hen zitten, debatteert met hen, bespreekt zaken, en levert het bewijs tegen hen, gelijk waar.
En bij Allāh, we zagen hem vaak in de Moskee van de Profeet (al-Masjid an-Nabawī) of in de moskee dicht bij zijn huis. Hij wijst niemand af en ontwijkt niemand. Hij luistert, bespreekt, debatteert en onderwijst. Vaak hebben we hem gezien terwijl hij het goede beveelt, in alle plaatsen: in de moskee, op straat, in de luchthaven of op het plein van al-Ḥaram. Als hij iets slechts of verkeerds ziet, blijft hij niet stil!
Bijvoorbeeld, op het plein van al-Ḥaram, als hij binnenkomt en mensen ziet die foto’s maken, geeft hij hen advies en verheft hij zijn stem zodat iedereen het kan horen. Als hij de moskee binnengaat en een man ziet die bidt op een manier die niet volgens de Soennah is, onderwijst hij hem en zegt: “Doe dit tijdens de soedjoed (neerknieling); doe dat niet; leg je handen niet hier bij de soedjoed of roekoe‘ (neerbuiging).” Hij corrigeert iedereen die hij ziet! Als hij een jongen ziet bidden zonder zijn hoofd te bedekken, zegt hij tegen hem: “Waarom bedek je je hoofd niet tijdens het gebed? Bedek je hoofd!” En op deze manier hebben we zoveel van dergelijke situaties met de Shaykh gezien. Ik herinner me ook dat we een keer met de Shaykh in de luchthaven waren, en hij zag een jong meisje—ze was nog geen volwassene, misschien rond de tien jaar oud of jonger—met onbedekt haar, dus gaf hij haar advies: “Mijn dochter, bedek je hoofd! Leer om de ḥidjāb te dragen! Waar is haar vader? Waar is haar moeder? Onderwijs haar!” De Shaykh adviseerde haar, terwijl zij luisterde naar hem.
En zo is hij, moge Allāh hem beschermen, altijd oprecht in zijn advies en standvastig in zijn principes. Als hij ontdekte dat hij ergens een fout in had gemaakt, zou hij daarop terugkomen en het corrigeren. En als het iets was dat gepubliceerd was, zou hij het schriftelijk rechtzetten.
Ik herinner me een keer dat een student die hem bezocht werd aangesproken door de Shaykh. De Shaykh zei tegen hem: “Het is mij ter ore gekomen dat jij dit of dat hebt gezegd.” De student begon te huilen en bleef huilen tijdens de bijeenkomst. De Shaykh zei: “Waarom huil je? Ik heb je alleen een vraag gesteld. Verdedig jezelf. Ik zeg alleen dat ik heb gehoord dat jij dit of dat hebt gedaan.” De student zei: “Bij Allāh, Shaykh, dat is niet waar.” De Shaykh vroeg: “Heb je dan dit gedaan?” De student antwoordde: “Ja, ik heb dit gedaan”—en dit was iets goeds. De Shaykh zei: “Waar heb je dat gedaan? Heb je een geluidsopname of een geschreven verklaring?” De student antwoordde: “Ja.” De Shaykh zei: “Laat mij het horen.” Hij speelde een geluidsopname af voor de Shaykh, die ernaar luisterde en vervolgens tegen hem zei: “Je hebt goed gehandeld. En vergeef me, mijn zoon.” Hoewel de Shaykh hem geen onrecht had aangedaan, hem niet had gekwetst of hem had berispt; hij stelde hem alleen de vraag: “Het is mij ter ore gekomen dat je dit of dat hebt gezegd.” De student bleef maar huilen en kon niet spreken.
En zo gaat de Shaykh om met iedereen die naar hem toe komt en over wie hij iets (van fouten) gehoord heeft—hij houdt het verborgen en privé, geeft de persoon advies, begeleidt hem, heeft geduld met hem en spreekt zich niet [publiekelijk] uit tegen hem.
Vaak beschuldigt men Shaykh Rabī‘ ervan dat hij ongeduldig is en overhaast over mensen oordeelt. Al deze beschuldigingen zijn vals! Hij spreekt zich pas uit over iemand nadat hij met zekerheid ziet dat die persoon daadwerkelijk Ahloes-Soennah verdeelt, hen onrecht aandoet en schade toebrengt. Dit is algemeen bekend. Veel van deze fitan (beproevingen) hebben jullie zelf meegemaakt en gezien.
Dus dit zijn enkele van de werken van Shaykh Rabī‘, moge Allāh hem beschermen. Evenzo behoren tot zijn mooiste weerleggingen, die ook onder moeṣṭalaḥ al-ḥadīth vallen, zijn weerleggingen van Al-Milībārī, Aboe Ghoeddah, Moḥammed ‘Awwāmah en Al-Ḥadjoerī in Al-Iṣābah.
Wat betreft de gevoeligheid en tranen van de Shaykh: de Shaykh heeft vaak tranen in zijn ogen. Bij Allāh, in vele bijeenkomsten waarbij wij aanwezig waren, raakte hij ontroerd en begon te huilen. Ik herinner me een keer dat ik alleen met hem was, niemand anders was aanwezig. Hij sprak toen over geduld, da’wah en het belang van eenheid onder Ahloes-Soennah. Hij benadrukte dat Ahloes-Soennah bij elkaar moeten komen. Vervolgens noemde hij enkele van zijn leraren, waaronder Shaykh Ṣāliḥ Al-‘Irāqī en anderen. Terwijl hij sprak, begon hij te huilen. Hij huilde vanwege wat sommige mensen doen: “Hoe kunnen ze verdeeldheid liefhebben en weigeren om samen te komen, tenzij door Ahloes-Soennah te schaden en hen aan te vallen?”
Een keer, terwijl hij uit een van zijn boeken aan het lezen was en ik naast hem zat om te luisteren, las hij uit zijn boek waarin hij de Rāfiḍah weerlegde vanwege hun aanvallen op ‘Āisha. Hij noemde hun woorden uit hun eigen boeken en weerlegde die vervolgens. Het boek is reeds gedrukt en wijdverspreid, maar de Shaykh moest op dat moment uit het boek lezen. Toen hij hun laster tegen ‘Āisha las, werd hij diep geraakt door hun verdorven en schandelijke woorden. Hij zei: “Ongelovige en verdorven mensen! Ze richten hun aanvallen op de meest nobele eer, de eer van de Profeet ﷺ!”
Zoals ik al eerder zei, zijn er veel gelijkaardige situaties. En zoals ik ook al aangaf: zijn liefde voor Ahloes-Soennah, zijn verdediging van hen, en het opheffen van onrecht bij degenen aan wie onrecht wordt aangedaan—zelfs als het jonge mensen betreft—zijn kenmerkend voor hem. Bij Allāh, zelfs als het de kleinste student betrof en hem onrecht werd aangedaan, bleef Shaykh Rabī‘ niet stil. Hij is een man van vrijgevigheid en dapperheid.
Ik herinner me een keer dat een student naar hem toe kwam terwijl ik bij de Shaykh was. De student groette de Shaykh, boog neer naar zijn hand en kuste zijn hand. Shaykh Rabī‘ houdt er niet van dat iemand zijn hand kust, behalve zijn studenten en degenen die dicht bij hem staan en van wie hij toestemming geeft. Deze persoon, echter, greep zijn hand krachtig en kuste deze (zonder toestemming), en boog zelfs zijn hoofd alsof hij wilde neerknielen op zijn hand. Shaykh Rabī‘ werd enorm boos! Ten eerste had hij geen toestemming gegeven om zijn hand te kussen, en bovendien houdt hij er niet van dat men zijn hand kust—laat staan dat men soedjoed (neerknieling) doet op zijn hand! Hij berispte de student streng en zei: “Ben jij een Salafi of een Soefi?! Zijn wij Salafi’s of Soefi’s?! Hoe kun je zoiets doen? Dit is verkeerd!” De student verontschuldigde zich onmiddellijk en zei: “Vergeef me, Shaykh.” Daarna onderwees de Shaykh hem en zei: “Doe dit nooit meer en herhaal het niet.”
Dus dit waren enkele aspecten van de biografie of standpunten van de Shaykh. En we hebben slechts een klein deel genoemd—omdat we niet zoveel tijd met de Shaykh hebben doorgebracht, noch pretenderen we tot zijn eerste studenten te behoren. We kennen hem al lange tijd, teruggaand naar de periode dat we in Jemen waren, en onze eerste ontmoeting met hem was in het jaar 1419 (H). Wij waren in Madinah terwijl hij in Makkah was, maar we bezochten hem regelmatig. Later verhuisde hij naar Madinah, en vanaf dat moment werd ons contact met hem frequenter—moge Allāh hem behouden en beschermen.
Bron: https://t.me/Arafatbinhassan/12730
Vertaling: moskee el albani
Zie ook:
Shaykh Rabī‘ adviseert vóórdat hij weerlegt en waarschuwt