Het berispen middels een gebaar van degene die spreekt tijdens de vrijdagpreek
Er is overgeleverd van Ibn ‘Omar (moge Allāh tevreden zijn met hem & zijn vader) dat hij twee mannen zag praten terwijl de imām de vrijdagpreek hield, dus gooide hij met stenen naar hen om te zeggen dat ze stil moesten zijn.
(Ṣaḥīḥ)
Muwaṭṭa’ Mālik 1/104
‘Abdoer-Razzāq 5426
In een andere overlevering: Ibn ‘Omar (moge Allāh tevreden zijn met hem & zijn vader) zag een man praten terwijl de imām de vrijdagpreek hield, dus gooide hij met een steen naar hem. Toen de man naar hem keek, legde hij (ibn ‘Omar) zijn hand op zijn mond.
(Ṣaḥīḥ)
Ibn Abī Shaybah 5218
At-Tirmidhī zei in “al-Djāmi‘” 2/387:
“En dit was de praktijk bij de geleerden. Zij haatten het dat een man sprak terwijl de imām preekte, dus ze zeiden: ‘Als iemand anders spreekt, wijs hem er dan alleen met een gebaar op.'”
al-Ḥāfidh Ibn Radjab zei in “Fatḥ al-Bārī” 8/275:
“Er is geen meningsverschil onder de geleerden over de toelaatbaarheid van het maken van een gebaar naar hem (degene die spreekt tijdens de vrijdagpreek), behalve wat van Ṭāwoes alleen is overgeleverd, maar dit is niet authentiek; want een gebaar tijdens het gebed is toegestaan, dus tijdens de preek is het des te meer toegestaan.”
Ik (d.w.z. Shaykh ‘Arafāt) zeg: de overlevering van Ṭāwoes (moge Allāh hem genadig zijn) werd overgeleverd door Ibn Abī Shaybah 5223 met een goede keten van overlevering.
Geschreven door: Shaykh ‘Arafāt ibn Ḥasan
Vertaling: Moskee El Albani
Bron: https://t.me/Arafatbinhassan/11080