De begrafenis, het djanāzah gebed, het wassen & wikkelen van de dode, en het condoleren
[Hoofdstuk: Het djanāzah gebed en de regels omtrent de djanāzah, en dit omvat verschillende kwesties]
Al-djanā-iz (الجنائز): Meervoud van djanāzah (جنازة) – met een fatḥa op de letter ج of met een kasra erop – beide hebben dezelfde betekenis. Er wordt ook gezegd dat het met de fatḥa verwijst naar de dode, en met de kasra naar hetgeen waarop de overledene wordt gedragen.
De mens dient zich de dood en zijn einde in deze wereld te herinneren, zodat hij zich daarop voorbereidt door goede daden te verrichten, zichzelf voorziet van proviand voor het Hiernamaals, berouw toont van zijn zonden en onrecht goedmaakt (indien hij anderen onrecht heeft aangedaan).
Het is aanbevolen (Soennah) om de zieke te bezoeken, hem te herinneren aan het tonen van berouw en aan het maken van een testament (waṣiyyah). Wanneer hij stervende is, is het aanbevolen om hem ertoe aan te zetten de shahādah (“lā ilāha illallāh”) uit te spreken, en om hem naar de Qiblah te richten. Wanneer hij sterft, is het aanbevolen om zijn ogen te sluiten en om zijn klaarmaking en begrafenis snel te regelen.
[De eerste kwestie: De regelgeving van het wassen van de dode en hoe dit gebeurt]
1 – De regelgeving: Het wassen van de dode is verplicht; dit is opgedragen door de Profeet (ﷺ), zoals in zijn woorden (ﷺ) over de pelgrim (in iḥrām toestand) die van zijn kameel viel en stierf: “Was hem met water en lotusbladeren (sidr).” En in zijn woorden (ﷺ) over zijn dochter Zaynab, moge Allāh tevreden met haar zijn: “Was haar drie keer, of vijf keer, of zeven keer.” Dit (het wassen van de dode) is een collectieve verplichting (fard kifāyah) volgens consensus.
2 – De wijze van wassen: Voor het wassen van de overledene moet iemand gekozen worden die betrouwbaar en rechtvaardig is, en kennis heeft van de regels van het wassen. Degene die in het testament werd aangewezen (als uitvoerder van het wassen) krijgt voorrang bij het wassen, daarna het meest naaste familielid, en daarna het meest naaste familielid, zoals de vader, grootvader en zoon, mits zij bekend zijn met de regels van het wassen. Zo niet, dan krijgt iemand anders voorrang die kennis heeft hierover. Een man wordt gewassen door mannen, en een vrouw wordt gewassen door vrouwen. Elk van de echtgenoten mag echter de ander wassen; de echtgenoot mag zijn echtgenote wassen en de echtgenote mag haar echtgenoot wassen. Mannen en vrouwen mogen allebei kinderen onder de zeven jaar wassen. Het is niet toegestaan voor een moslim, man of vrouw, om een ongelovige te wassen, zijn djanāzah te dragen, hem te wikkelen (in een lijkwade) of over hem [het dodengebed] te bidden, ook al betreft het een naaste zoals een vader of moeder.
Het water waarmee de dode wordt gewassen, moet rein en toegestaan zijn, en de dode moet in een afgeschermde plaats worden gewassen. Het is niet gepast dat iemand die niets te maken heeft met de wassing van de dode, daarbij aanwezig is.
De manier van wassen is als volgt: Men plaatst de dode op de wasbank, bedekt zijn/haar ‘awrah (schaamdelen), ontdoet hem/haar van zijn kleren (terwijl de schaamdelen bedekt blijven) en schermt hem/haar af van de blikken van anderen, bijvoorbeeld in een kamer of dergelijke. De wasser tilt het hoofd van de dode op tot bijna zittende houding, waarna hij zijn hand over de buik van de overledene laat glijden en [zachtjes] erop drukt (om eventuele resten die nog aanwezig zijn in de darmen te verwijderen). De overledene wordt gereinigd van de onreinheden (ontlasting, etc) en beide lichaamsopeningen worden gewassen, waarbij onreinheden met een doek om de hand worden verwijderd.
Vervolgens heeft hij de intentie voor de wassing en noemt hij de Naam van Allāh (“bismillāh“), en verricht hij de wodoe (kleine rituele wassing) voor de dode zoals voor het gebed, behalve het spoelen van de mond en neus; daarbij is het voldoende om [de binnenkant van] de mond en neus te vegen (bv. met een natte doek). Vervolgens wast hij het hoofd en de baard met water en lotusbladeren of zeep of iets dergelijks. Vervolgens wast hij eerst de rechterkant van het lichaam, daarna de linkerkant, en daarna de rest van het lichaam. Het is aanbevolen om tijdens de wassing een doek om de hand te wikkelen. Eén wasbeurt is verplicht als het de reinheid bereikt, en drie wasbeurten zijn aanbevolen, zelfs als de reinheid na één wasbeurt is bereikt.
Het is aanbevolen om bij de laatste wasbeurt kamfer (كافور) te gebruiken. Daarna droogt hij de overledene af, en knipt hij de nagels van de overledene en verwijdert hij het haar waarvan het wettelijk voorgeschreven is om het te verwijderen[1]. Het haar van de vrouw wordt in vlechten gevlochten en achter haar neergelaten. Als het niet mogelijk is om de dode te wassen vanwege het ontbreken van water, of als het lichaam door brand of iets dergelijks is verminkt, dan wordt voor de overledene de tayammoem verricht met aarde.
Het is aanbevolen voor degene die een dode heeft gewassen om daarna zelf een grote rituele wassing (ghoesl) te verrichten.
[De tweede kwestie: Wie voert de wassing uit, en de regels omtrent de martelaar en miskraam]
Het is het beste dat de wassing van de overledene wordt uitgevoerd door degene die het meest bekend is met de Soennah van de wassing, en die betrouwbaar, rechtschapen en eerlijk is, vooral als deze persoon tot zijn familie of naasten behoort. Degenen die de Profeet (ﷺ) wasten, waren van zijn familie, zoals ‘Alī (moge Allāh tevreden met hem zijn) en anderen.
De persoon die het meeste recht heeft om de overledene te wassen is: degene die de overledene in zijn testament heeft aangewezen om hem te wassen, vervolgens zijn vader, daarna zijn grootvader, en daarna zijn naaste mannelijke verwanten in volgorde van nabijheid, gevolgd door zijn familieleden via bloedbanden.
De wassing van een man moet door mannen worden verricht, en die van een vrouw door vrouwen. De uitzondering hierop zijn echtgenoten: ieder van hen mag de ander wassen, op basis van de overlevering van ‘Āishah, moge Allāh tevreden met haar zijn, waarin zij zei: “Als ik toen wist wat ik nu weet, dan hadden de vrouwen van de Profeet (ﷺ) hem gewassen.” De Profeet (ﷺ) zei ook tegen ‘Āishah, moge Allāh tevreden met haar zijn: “Als jij vóór mij zou sterven, zou ik je wassen en in een lijkwade wikkelen.” Verder heeft Asmā’ bint ‘Oemays haar echtgenoot Aboe Bakr as-Siddīq (moge Allāh tevreden met hem zijn) gewassen.
Een martelaar die op het slagveld is gestorven wordt echter niet gewassen, omdat in een overlevering staat dat “de Profeet (ﷺ) beval om de doden van de slag bij Oeḥoed te begraven in hun kleding. En zij werden niet gewassen en er werd geen [djanāzah] gebed verricht over hen.“ De martelaar wordt dus niet in een lijkwade gewikkeld, noch wordt voor hem het dodengebed verricht, maar hij wordt begraven in zijn kleding (die hij droeg), zoals blijkt uit de eerder genoemde overlevering.
De miskraam of doodgeboren baby – dit is het kind dat uit de buik van de moeder valt vóór de volledige ontwikkeling, of het nu een jongen of een meisje is – als het vier maanden heeft bereikt, wordt het gewassen en in een lijkwade gewikkeld, en het dodengebed (djanāzah gebed) wordt ervoor verricht, omdat het na vier maanden als een mens wordt beschouwd.
[De derde kwestie: De regelgeving omtrent het inwikkelen in een lijkwade en hoe dit gebeurt]
Het inwikkelen van de overledene in een lijkwade is verplicht, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ) met betrekking tot de pelgrim die van zijn kameel viel en stierf: “En wikkel hem in twee gewaden (thawbs).” Het is verplicht om het hele lichaam te bedekken (met de lijkwade). Als er slechts een kort gewaad/doek (thawb) is dat niet genoeg is om het hele lichaam te bedekken, dan wordt daarmee het hoofd bedekt en worden de benen met iets van al-idhkhir (الإذخر; een soort geurige grasplant) bedekt [of met iets dergelijks]. Dit is gebaseerd op het verhaal van Khabbāb over de begrafenis van Moṣ‘ab bin ‘Omayr, moge Allāh tevreden met hem zijn, waarin hij zei: “De Profeet (ﷺ) beval ons om zijn hoofd te bedekken en iets van al-idhkhir over zijn benen te leggen.”
Het hoofd van een mannelijke pelgrim (die sterft in iḥrām toestand) mag echter niet worden bedekt, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “Bedek zijn hoofd niet.”
Het lijkkleed moet ondoorzichtig zijn en de huid bedekken. Het moet ook een lijkkleed zijn dat passend is voor de overledene, zodat het geen onrecht doet aan de overledene of aan zijn erfgenamen.
De Soennah is dat de man in drie witte katoenen lijkwades (grote doeken) wordt gewikkeld. De doeken worden op elkaar gelegd, waarna de overledene er op zijn rug op wordt gelegd. Vervolgens wordt de linkerkant van de bovenste doek over de rechterkant van de overledene gevouwen, daarna de rechterkant van het bovenste doek over zijn linkerkant, en dit wordt herhaald met de tweede en derde doek. Het overtollige deel van de doeken wordt bij het hoofd samengebonden. Als er meer overtollig doek is, wordt dit ook bij de voeten samengebonden. Dit zorgt ervoor dat de lijkwade beter blijft zitten. ‘Āishah zei: “De Profeet (ﷺ) werd gewikkeld in drie witte, nieuwe, katoenen doeken uit Jemen, zonder dat daarbij een qamīṣ (hemd) of tulband zat. Hij werd daarin volledig gewikkeld.” De Profeet (ﷺ) zei ook: “Draag witte kleding, want het is de beste van jullie kleding, en wikkel jullie doden erin.”
Voor een vrouw zijn er vijf kledingstukken van katoen: een izār (rok of onderkleed), een khimār (hoofddoek), een qamīṣ (hemd) en twee lijkwaden (wikkeldoeken). Een kleine jongen wordt in één lijkwade gewikkeld, maar het is toegestaan om drie lijkwaden te gebruiken. Een klein meisje wordt in een qamīṣ (hemd) en twee lijkwaden gewikkeld.
[De vierde kwestie: Het oordeel omtrent het djanāzah gebed (dodengebed) en het bewijs ervoor]
Het dodengebed (Ṣalāt al-Djanāzah) is een collectieve verplichting (fard kifāyah). Als een aantal mensen het verrichten, valt de plicht weg voor de rest (van de gemeenschap).
Het bewijs ervoor is het volgende: De Profeet (ﷺ) zei, met betrekking tot iemand die was overleden en een schuld had: “Bid [het dodengebed] over jullie metgezel.” En de Profeet (ﷺ) zei op de dag dat an-Nadjāshī (de koning van Abessinië) overleed: “Een broeder van jullie is overleden, sta op en bid over hem.”
[De vijfde kwestie: De voorwaarden, pilaren & aanbevolen handelingen van het dodengebed]
1 – De voorwaarden: De voorwaarden zijn als volgt: dat men de intentie heeft, dat men volwassen & religieus verantwoordelijk/aansprakelijk (moekallaf) is, dat men zich richt naar de Qiblah, dat men de ʿawrah bedekt, en dat men nadjāsah (onreinheden) vermijdt, omdat het dodengebed wordt beschouwd als een gebed. Ook moet de overledene zich bevinden voor de persoon die bidt, indien hij zich in dezelfde stad bevindt. Zowel degene die bidt als degene over wie wordt gebeden (de overledene), moeten moslims zijn. En beiden (zowel degene die bidt, als de overledene) moeten ritueel rein zijn, zelfs als dit door middel van tayammoem met aarde gebeurt, wanneer water niet gebruikt kan worden wegens een geldig excuus.
2 – De pilaren: De pilaren van het dodengebed zijn als volgt:
(1) Het staan tijdens het gebed, als men hiertoe in staat is, omdat dit een verplichting is in het gebed, zoals bij de verplichte gebeden.
(2) De vier takbīrāt (“Allāhoe Akbar“ zeggen). Dit is omdat de Profeet (ﷺ) vier takbīrāt uitsprak over an-Nadjāshī.
(3) Het reciteren van Soerat al-Fātiḥa, vanwege de algemene betekenis van de ḥadīth: “Er is geen gebed voor degene die Oemm al-Qor-ān (Soerat al-Fātiḥa) niet reciteert.”
(4) Het sturen van gebeden (ṣalāt) over de Profeet (ﷺ).
(5) Het verrichten van smeekbedes voor de overledene. Dit is gebaseerd op de woorden van de Profeet (ﷺ): “Wanneer jullie het dodengebed verrichten, verricht dan oprecht smeekbedes voor hem.”
(6) De afsluiting van het gebed middels de taslīm (het zeggen van de vredesgroet), vanwege de algemene betekenis van de ḥadīth: “De afsluiting van het gebed is de taslīm.”
(7) De volgorde van de pilaren moet worden gehandhaafd, zodat geen pilaar voorafgaat aan een andere.
3 – De aanbevolen handelingen (soenan): De volgende zaken behoren tot de aanbevolen handelingen in het dodengebed:
Het opheffen van de handen bij elke takbīr, het zoeken van toevlucht bij Allāh tegen de duivel (al-isti‘ādhah) voordat men begint met de recitatie, het doen van smeekbeden voor zichzelf en voor de moslims, en het stil reciteren.
[De zesde kwestie: Het tijdstip van het dodengebed, de verdienste ervan en hoe het wordt uitgevoerd]
1 – Het tijdstip van het dodengebed: De tijd voor het dodengebed begint na het wassen, inwikkelen in het doodskleed en het klaarmaken van de overledene, als hij aanwezig is, of na het bereiken van het nieuws van zijn overlijden als hij afwezig is.
2 – De verdienste ervan: De Profeet (ﷺ) zei: “Wie de djanāzah bijwoont tot er over hem gebeden wordt, krijgt één qīrāt (قيراط) beloning, en wie het bijwoont tot hij begraven wordt, krijgt twee qīrāts beloning.” Er werd gevraagd: “Wat zijn de twee qīrāts?” Hij antwoordde: “Het is als twee grote bergen.”
3 – Hoe het dodengebed wordt uitgevoerd: De imām, of de persoon die alléén bidt, staat bij het hoofd van de overleden man en bij het middel van de overleden vrouw, dit is bewezen door de handeling van de Profeet (ﷺ) zoals overgeleverd door Anas (moge Allāh tevreden met hem zijn). Daarna verricht hij de eerste takbīr (“Allāhoe Akbar“) voor het begin van het gebed, zoekt hij toevlucht (al-isti‘ādhah) na de takbīr, zegt hij “bismillāhi-r-raḥmāni-r-raḥīm”, en reciteert hij Soerat al-Fātiḥa zachtjes (dus niet luidop), zelfs als het nacht is. Vervolgens verricht hij de tweede takbīr en stuurt hij gebeden (aṣ-ṣalātoel-ibrāhimiyyah) over de Profeet (ﷺ), zoals hij dat doet in de [laatste] tashahhoed (in het gebed). Daarna verricht hij de derde takbīr en verricht hij smeekbeden voor de overledene door het gebruiken van de overgeleverde smeekbeden[2] van de Profeet (ﷺ), zoals:
اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِحَيِّنَا وَمَيِّتِنَا وَشَاهِدِنَا وَغَائِبِنَا، وَصَغِيرِنَا وَكَبِيرِنَا، وَذَكَرِنَا وَأُنْثَانَا، اللَّهُمَّ مَنْ أَحْيَيْتَهُ مِنَّا فَأَحْيِهِ عَلَى الإِسْلَامِ وَمَنْ تَوَفَّيْتَهُ مِنَّا فَتَوَفَّهُ عَلَى الإِيمَانِ
“O Allāh, vergeef onze levenden en onze doden, onze aanwezigen en onze afwezigen, onze jongere en oudere, onze mannelijke en vrouwelijke personen. O Allāh, wie U van ons laat leven, laat hem leven op de islam, en wie U van ons doet sterven, laat hem sterven op het geloof.”
اللَّهُمَّ اغْفِرْ لَهُ وَارْحَمْهُ، وَعَافِهِ وَاعْفُ عَنْهُ، وَأَكْرِمْ نُزُلَهُ، وَوَسِّعْ مُدْخَلَهُ، وَاغْسِلْهُ بِالمَاءِ وَالثَّلْجِ وَالبَرَدِ، وَنَقِّهِ مِنَ الخَطَايَا كَمَا نَقَّيْتَ الثَّوْبَ الأَبْيَضَ مِنَ الدَّنَسِ، وَأَبْدِلْهُ دَارًا خَيْرًا مِنْ دَارِهِ، وَأَهْلًا خَيْرًا مِنْ أَهْلِهِ، وَزَوْجًا خَيْرًا مِنْ زَوْجِهِ، وَأَدْخِلْهُ الجَنَّةَ، وَنَجِّهِ مِنَ النَّارِ
“O Allāh, vergeef hem, heb genade met hem, schenk hem welzijn, vergeef zijn zonden, eer zijn verblijf, maak zijn ingang ruim, was hem met water, sneeuw en hagel, en reinig hem van zonden en fouten zoals een wit kledingstuk wordt gereinigd van vuil. Geef hem een beter huis dan zijn huis, een beter gezin dan zijn gezin, en een betere echtgenote dan zijn echtgenote. Laat hem het Paradijs binnengaan en red hem van het Vuur.”
Als de overledene een kind is, zegt men:
اللَّهُمَّ اجْعَلْهُ سَلَفًا لِوَالِدَيْهِ، وَفَرَطًا، وَأَجْرًا
“O Allāh, maak hem een voorloper voor zijn ouders, en een vooruitgestuurde beloning (voor hen).”
Daarna verricht hij de vierde takbīr, en blijft hij een kort moment stil. Als men hier een andere smeekbede wil verrichten, is dat goed, zoals:
اللَّهُمَّ لَا تَحْرِمْنَا أَجْرَهُ، وَلَا تَفْتِنَّا بَعْدَه
“O Allāh, ontzeg ons niet zijn beloning en stel ons niet op de proef na hem.”
Vervolgens wordt het gebed afgesloten met één taslīm naar rechts. Als men twee taslīms verricht, is dat ook toegestaan.
Wie een deel van het dodengebed heeft gemist, voegt zich bij de imām en voltooit wat hij heeft gemist na de taslīm van de imām. Als iemand het dodengebed vóór de begrafenis heeft gemist, kan hij alsnog bidden bij het graf, zoals de Profeet (ﷺ) deed in het verhaal van de vrouw die de moskee schoonmaakte.
Het is toegestaan om te bidden voor een afwezige persoon buiten de stad zodra het nieuws van zijn overlijden is ontvangen, zelfs als het een maand of langer na het overlijden is. Er wordt ook gebeden over een doodgeboren baby (miskraam) als het ten minste vier maanden oud is. Als het minder dan vier maanden oud is, wordt er niet over hem gebeden.
[De zevende kwestie: Het dragen van de djanāzah en het begeleiden ervan naar het graf]
Het is aanbevolen om de djanāzah te volgen en te begeleiden naar het graf, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “Wie de djanāzah bijwoont tot er over hem gebeden wordt, krijgt één qīrāt (قيراط) beloning, en wie het bijwoont tot hij begraven wordt, krijgt twee qīrāts beloning.” Er werd gevraagd: “Wat zijn de twee qīrāts?” Hij antwoordde: “Het is als twee grote bergen.”
Wanneer een moslim hoort dat een andere moslim is overleden, is het aanbevolen dat hij eropuit gaat om zijn djanāzah te dragen, over hem te bidden en hem te begraven, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “De rechten van een moslim op een andere moslim zijn vijf: de vredesgroet beantwoorden, de zieke bezoeken en de djanāzah volgen…” Dit wordt benadrukt als niemand anders uitgegaan is voor zijn begrafenis.
Het is toegestaan om de overledene in een voertuig of op een rijdier te vervoeren, vooral als de begraafplaats ver weg is. Degene die de djanāzah volgt, dient ook te helpen bij het dragen ervan.
Het is voorgeschreven om de dode te begraven in een begraafplaats die gemaakt is voor het begraven van overledenen, omdat de Profeet (ﷺ) de doden begroef in de begraafplaats al-Baqī‘, zoals in vele overleveringen is bevestigd. Er is geen enkele overlevering van de vrome voorgangers die erop wijst dat zij de doden ergens anders begroeven dan op een begraafplaats.
Het is aanbevolen om de djanāzah snel te behandelen, dus dat men zich haast met het wassen, het wikkelen, het bidden (van het dodengebed) en het begraven, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “Als een van jullie sterft, houd hem dan niet vast en haast jullie om hem naar zijn graf te brengen.” Wat sommige mensen doen door de djanāzah uit te stellen en van de ene plaats naar de andere te vervoeren, of een specifieke dag in de week te kiezen voor de begrafenis, dit alles is in strijd met de Soennah.
Het is ook aanbevolen om snel te wandelen tijdens het dragen van de djanāzah, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “Haast jullie met de djanāzah, want als hij rechtschapen is, breng je hem naar het goede, en als hij anders is, dan ontdoe je jezelf van het slechte.” Het snel wandelen moet echter niet overmatig zijn, maar matig, zoals sommige geleerden hebben aanbevolen.
Degenen die de djanāzah dragen, dienen hun kalmte en waardigheid te bewaren. En zij verheffen hun stemmen niet; noch met de recitatie van de Qor-ān noch met iets anders, omdat er niets is overgeleverd van de Profeet (ﷺ) dat dit ondersteunt. Wie dit doet, handelt in strijd met de Soennah.
Het is niet toegestaan voor vrouwen om de djanāzah te volgen[3], op basis van de ḥadīth van Oemm ‘Atiyyah: “Wij werden verboden om de djanāzah te volgen.” Het dragen en volgen van de djanāzah is dus uitsluitend voor mannen. Het is ook afkeurenswaardig voor degenen die de djanāzah volgen om te gaan zitten voordat de overledene op de grond is geplaatst, vanwege het verbod van de Profeet (ﷺ) op het zitten voordat de djanāzah is neergezet.
[De achtste kwestie: Het begraven van de overledene, de beschrijving van het graf en wat aanbevolen is daarin te doen]
Het is aanbevolen om het graf diep te maken, breed genoeg en een nis (laḥd لحد) daarin te graven. Dit houdt in dat er een holte in de zijwand van het graf wordt gemaakt aan de kant van de Qiblah. Als het niet mogelijk is om een nis te maken, dan is er niets mis met een sleuf/kuil (shaqq شق) te graven, waarbij er voor de overledene een gat in het midden van het graf wordt gegraven. Maar de nis is beter, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “De laḥd is voor ons, en de shaqq is voor anderen.”
De overledene wordt in de nis (laḥd) op zijn rechterzij geplaatst, met zijn gezicht naar de Qiblah. De opening van de nis wordt afgesloten met bakstenen en klei, waarna er aarde overheen wordt gegooid. Het graf moet ongeveer een handbreedte boven de grond worden verhoogd, met een vorm zoals een kamelenbult, omdat dit is bevestigd in de beschrijving van het graf van de Profeet (ﷺ) en zijn twee metgezellen, zodat men kan herkennen dat het een graf is en het niet wordt onteerd. Het is toegestaan om stenen of iets dergelijks aan de randen van het graf te plaatsen om de grenzen en herkenbaarheid ervan aan te geven. Het is verboden om te bouwen op graven, ze pleisteren of erop te zitten, en het is afkeurenswaardig om erop te schrijven, behalve als het noodzakelijk is voor herkenning. Dit is gebaseerd op de ḥadīth van Djābir (moge Allāh tevreden met hem zijn), waarin hij zei: “De Profeet (ﷺ) verbood het pleisteren van de graven, het zitten erop en het bouwen erop.” At-Tirmidhī voegde eraan toe: “En het schrijven erop.”
Dit soort handelingen kunnen namelijk leiden tot Shirk (afgoderij) en het vereren van graftombes, wat de onwetenden zou kunnen misleiden en hen ertoe zou kunnen brengen zich eraan te hechten.
Het is ook verboden om graven te verlichten, omdat dit een imitatie is van de gebruiken van de ongelovigen en een verspilling van geld. Het bouwen van moskeeën op graven, en het bidden bij de graven of naar de graven toe is eveneens verboden, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “Moge Allāh de joden en christenen vervloeken; zij namen de graven van hun profeten als moskeeën.”
Het is verboden om graven te onteren door erop te lopen, erop te trappen met schoenen of erop te zitten, en dergelijke handelingen. Aboe Hoerayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) overleverde dat de Profeet (ﷺ) zei: “Het is beter voor iemand van jullie om op een gloeiend kolenvuur te zitten, zodat zijn kleren verbranden en zijn huid wordt aangetast, dan dat hij op een graf zit.” De Profeet (ﷺ) verbood ook het lopen op graven.
Na de begrafenis is het aanbevolen om smeekbedes te doen voor de overledene. De Profeet (ﷺ) deed dit, want telkens als hij klaar was met het begraven van iemand, bleef hij staan bij het graf en zei: “Vraag vergeving voor jullie broeder en vraag voor hem standvastigheid, want hij wordt nu ondervraagd.” Het reciteren van Soerat al-Fātiḥa of een ander deel van de Qor-ān bij het graf is echter een afkeurenswaardige innovatie, omdat de Profeet (ﷺ) en zijn metgezellen dit niet deden. De Profeet (ﷺ) zei: “Wie een handeling verricht die niet in overeenstemming is met onze zaak, deze handeling wordt verworpen.”
[De negende kwestie: Het condoleren (at-ta‘ziyah), de regelgeving ervan en hoe dit moet worden gedaan]
Condoleren (ta‘ziyah تعزية) betekent: het troosten van de nabestaanden en het aanmoedigen van hen om geduldig te zijn en de beloning van Allāh te zoeken. Hierbij worden smeekbeden en gedenkingen vermeld die de verdienste van geduld en het zoeken van beloning van Allāh benadrukken.
Het is voorgeschreven om de nabestaanden te condoleren met woorden die hun leed verlichten en hen aansporen tot tevredenheid en geduld. Dit kan gedaan worden met datgene wat is overgeleverd van de Profeet (ﷺ), indien men dit kent en zich herinnert, en anders met goede woorden die het gewenste doel bereiken en niet in strijd zijn met de Islamitische Wetgeving. Van Oesāmah bin Zayd werd het volgende overgeleverd: “Wij waren bij de Profeet (ﷺ) toen een van zijn dochters iemand naar hem stuurde om hem te vragen te komen omdat haar zoon stervende was. De Profeet (ﷺ) zei: «Ga terug naar haar en zeg haar dat aan Allāh behoort wat Hij neemt en wat Hij geeft, en alles heeft een vastgestelde termijn. Laat haar dus geduldig zijn en de beloning van Allāh zoeken.»” Dit is een van de beste uitspraken die zijn overgeleverd in het condoleren.
Het is echter belangrijk om bij het condoleren enkele gewoonten te vermijden die zich hebben verspreid onder de mensen, maar die geen basis hebben in de Islamitische Wetgeving, zoals:
1. Het samenkomen voor het condoleren op een specifieke plaats, waarbij stoelen, verlichting en reciteurs (van de Qor-ān) worden geregeld.
2. Het bereiden van voedsel door de nabestaanden van de overledene tijdens de dagen van rouw, om de condolerende bezoekers te ontvangen. Djarīr al-Badjalī (moge Allāh tevreden met hem zijn) zei: “Wij beschouwden het samenkomen bij de nabestaanden van de overledene en het bereiden van voedsel na de begrafenis als een vorm van weeklagen (niyāḥah).”
3. Het herhaaldelijk condoleren, waarbij sommige mensen meerdere keren naar de nabestaanden gaan om hen te condoleren. Oorspronkelijk behoort het condoleren één keer plaats te vinden, maar als het herhalen ervan bedoeld is om hen te herinneren aan geduld en tevredenheid met het Lot van Allāh, dan is er niets mis mee. Als het echter zonder dit doel gebeurt, dan is het ongepast, omdat het niet is overgeleverd van de Profeet (ﷺ) en zijn metgezellen.
De Soennah is dat de verwanten en buren van de overledene voedsel bereiden voor de nabestaanden van de overledene, op basis van de woorden van de Profeet (ﷺ): “Maak voedsel voor het gezin van Dja‘far, want hen is iets overkomen wat hen bezig houdt.”
Het is toegestaan om te huilen en bedroefd te zijn over de dood van een dierbare, aangezien dit meestal een natuurlijke emotie is zonder dat het geforceerd is. De Profeet (ﷺ) huilde ook toen zijn zoon Ibrāhīm stierf, en hij zei: “De ogen tranen, het hart is bedroefd, maar we zeggen niets anders dan wat onze Heer tevreden stelt…”
Maar dit (huilen) mag niet op een manier zijn die ontevredenheid (over het Lot van Allāh), ongeduld of klagen uitdrukt. Het is verboden om [luidop] te jammeren, te weeklagen (niyāḥah), op de wangen te slaan en de kleding open te scheuren, vanwege de uitspraak van de Profeet (ﷺ): “Hij behoort niet tot ons: degene op zijn wangen slaat, zijn kleding scheurt en uitspraken van al-Djāhiliyyah (pre-islamitische onwetendheid) uitschreeuwt.” Zoals het roepen van “O wee mij!” (يا ويلاه) of “O mijn vernietiging!” (يا ثبوراه) en soortgelijke uitspraken. Ook zei de Profeet (ﷺ): “De weeklagende vrouw die geen berouw toont vóór haar dood, zal op de Dag des Oordeels opstaan met een gewaad van pek en een hemd van schurft.”
Bron: al-Fiqh al-Moeyassar, pg. 111 en verder (hier vind je ook alle referenties terug van de genoemde overleveringen)
Voor de regels omtrent de rouwperiode van de vrouw wiens echtgenoot is overleden, klik hier.
Voetnoten:
- Shaykh ibn Bāz zegt dat het aangeraden is om zijn nagels & snorhaar te knippen. Wat betreft het verwijderen van zijn schaamhaar & okselhaar: hiervoor is geen bewijs volgens Ibn Bāz. (Bron) [↩]
- Als iemand deze smeekbeden nog niet heeft gememoriseerd, mag hij ook andere algemene smeekbeden verrichten voor de dode. [↩]
- Wat betreft het bezoeken van de graven door vrouwen, zie deze video. [↩]