De tijden waarin het verboden is om vrijwillige gebeden te verrichten
[Hoofdstuk: De tijden waarin het verboden is om vrijwillige gebeden te verrichten]
Er zijn tijden waarin het verboden is om vrijwillige gebeden te verrichten, behalve de uitzonderingen (die later worden opgenoemd). Deze verbodstijden zijn vijf:
De eerste: van na het ochtendgebed (Fadjr gebed) tot de zon opkomt (shoeroeq). Vanwege de uitspraak van de Profeet (ﷺ): «Er is geen gebed na het Fadjr gebed totdat de zon opkomt.»
De tweede: van zonsopgang (shoeroeq) tot de zon – visueel gezien met het oog – ongeveer een speerlengte boven de horizon is, wat ongeveer één meter is, en dit kan ongeveer een kwartier tot twintig minuten in tijd worden geschat. Dus als de zon na zonsopgang een speerlengte is gestegen (dus ong. 15 tot 20min na zonsopgang), dan eindigt de tijd van verbod, vanwege de uitspraak van de Profeet (ﷺ) tegen ‘Amr ibn ‘Abasah: «Bid het ochtendgebed, en houd daarna op met bidden tot de zon is opgekomen en tot ze is gestegen…», en vanwege de ḥadīth van ‘Oqbah ibn ‘Āmir, die nog komt.
De derde: wanneer de zon op zijn hoogste punt staat in de hemel[1] totdat ze naar het westen neigt en de tijd voor het Dhohr aanbreekt. Vanwege de ḥadīth van ‘Oqbah ibn ‘Āmir: «Er zijn drie momenten waarop de Profeet (ﷺ) ons verbood te bidden en onze doden te begraven: wanneer de zon begint met opkomen tot ze is gestegen (volledig is opgekomen), wanneer de zon op het hoogste punt staat (in de hemel) tot ze begint te zakken, en wanneer ze naar de ondergang neigt tot ze volledig is ondergegaan.» De betekenis van “neigt naar de ondergang” is: ze begint naar de ondergang te hellen.
De vierde: van het ‘Aṣr gebed tot zonsondergang (d.w.z. het begin van de ondergang) vanwege de uitspraak van de Profeet (ﷺ): «Er is geen gebed na het Fadjr gebed totdat de zon opkomt, en er is geen gebed na het ‘Aṣr gebed totdat de zon ondergaat.»
De vijfde tijd: als de zon begint onder te gaan totdat ze volledig is ondergegaan, zoals eerder vermeld in de ḥadīth.
Deze vijf tijden kunnen dus worden samengevat in drie tijdsperioden: (1) van na het ochtendgebed (Fadjr gebed) totdat de zon een speerlengte is gestegen[2], (2) wanneer de zon op het hoogste punt staat[3] totdat ze begint te dalen (en dus de tijd van Dhohr aanbreekt), en (3) van na het ‘Aṣr gebed totdat de zon volledig is ondergegaan.
Wat betreft de wijsheid achter het verbod op het bidden op deze tijden: de Profeet (ﷺ) legde uit dat ongelovigen de zon aanbidden bij zonsopgang en zonsondergang, en dus zou het gebed van een moslim op die momenten een imitatie van hen zijn. In de ḥadīth van ‘Amr ibn ‘Abasah staat: «..want het (d.w.z. de zon) komt op tussen de hoorns van de duivel, en op dat moment knielen de ongelovigen voor haar… En ze gaat onder tussen de hoorns van de duivel, en op dat moment knielen de ongelovigen voor haar.»
Dit betreft de tijd van zonsopgang en zonsondergang. Wat betreft de tijd van de hoogste stand van de zon en het middaguur, heeft de Profeet (ﷺ) in dezelfde ḥadīth de reden voor het verbod verklaard: «..want op dat moment wordt het Hellevuur verhit.»
Het is dus niet toegestaan om vrijwillige gebeden te verrichten op deze tijden, behalve wat door bewijs is uitgezonderd, zoals de twee gebedseenheden van de Tawāf (rondgang om de Ka‘bah), vanwege de uitspraak van de Profeet (ﷺ): «O kinderen van ‘Abdoe Manāf, verbied niemand die de Tawāf rond dit Huis heeft voltooid om te bidden op welke tijd hij ook wil, dag of nacht.» Evenzo is het toegestaan om het Soennah gebed van Fadjr ná het [verplichte] Fadjr gebed in te halen, en de Soennah van het Dhohr gebed ná het ‘Asr gebed in te halen, vooral als het Dhohr en ‘Asr gebed werden samengevoegd. Ook kunnen gebeden met specifieke redenen worden verricht (tijdens de verbodstijden), zoals het dodengebed (djanāzah gebed), het gebed ter begroeting van de moskee (taḥiyyatoel-masjid), het gebed bij zonsverduistering (ṣalāt al-koesoef), en ook het inhalen van gemiste verplichte gebeden op deze tijden is toegelaten. Dit vanwege de algemene uitspraak van de Profeet (ﷺ): «Wie een gebed heeft gemist door het zich overslapen of een gebed is vergeten, laat hem dat bidden zodra hij eraan denkt.», en omdat verplichte gebeden een schuld zijn die moet worden voldaan, dienen ze te worden verricht zodra iemand zich dat herinnert.
Bron: al-Fiqh al-Moeyassar, pg 66 en verder (hier vind je ook alle referenties terug van de genoemde aḥādīth)
Voetnoten: