De verheven status van de vrouw in de Islam

باسم الله والحمد لله والصلاة والسلام على رسول الله وعلى آله وصحبه ومن والاه أما بعد:
Dienaren van Allah, denk na over de schoonheid van jullie religie en hoe het iedereen zijn rechten geeft. De wetten en bepalingen van de islam getuigen van de schoonheid en de voortreffelijkheid van de islam, en van zijn overeenstemming met het gezonde verstand en de natuurlijke aanleg.
Tot deze schoonheden behoort ook wat Allah de vrouw heeft geschonken aan bepalingen en voorschriften die in haar behoeften voorzien, haar waardigheid beschermen en haar plaatsen op de juiste en passende positie, in overeenstemming met haar eigenschappen en haar aard.
En vóórdat we spreken over de eer die de islam aan de vrouw heeft geschonken, herinner ik jullie aan haar toestand waarin zij verkeerde vóór de islam: een toestand vol slechtheid en vernedering, onderdrukking en minachting.
‘Umar al-Fārūq vatte de positie van de vrouw in de tijd van Jaahiliyyah (pre-islamitische onwetendheid) samen en zei: “In de Jahiliyyah beschouwden wij de vrouwen als niets.” Dat wil zeggen: zij zagen haar niet als iets waardevols. Zij was slechts een schepsel voor genot, dienst en vernedering, en niets anders dan dat.
Daarom, als een vrouw (in de tijd van Jaahiliyyah) een dochter baarde, voelde haar vader zich vernederd, werd zijn gezicht zwart van verdriet en vulde zijn hart zich met leed. Zoals Allah ﷻ heeft gezegd: “En wanneer aan één van hen de geboorte van een dochter wordt verkondigd, verduistert zijn gezicht en blijft hij vol ingehouden woede. Hij verbergt zich voor de mensen vanwege het slechte nieuws dat hij gekregen heeft: zal hij haar in vernedering behouden of haar in de aarde begraven? Voorwaar, slecht is wat zij oordelen.”
En toen sommige vaders de tweede keuze namen, en haar levend in het zand begroeven, bedreigde Allah hen en zei: “En wanneer het levend begraven meisje zal worden gevraagd: wegens welke zonde werd zij gedood?”
En tot de vormen van vernedering van de vrouw in de tijd van Jahiliyyah behoorde dat zij van de erfenis werd beroofd. Sterker nog, zijzelf werd beschouwd als een bezit dat geërfd kon worden. Daarom kwam het verbod daarop, waarin Allah ﷻ zei: “O jullie die geloven, het is jullie niet toegestaan vrouwen tegen hun wil te erven.”
En zij had toen ook geen recht om haar echtgenoot zelf te kiezen. Zij werd tegengehouden van het huwelijk, en zij werd tegen haar wil uitgehuwelijkt aan wie zij niet wilde. Allah ﷻ verbood dat en zei: “En verhindert hen niet…”, dat wil zeggen: verhindert hen niet om te trouwen wanneer een geschikte huwelijkskandidaat zich aandient, en verhindert hen niet terug te keren naar hun echtgenoot die hen had gescheiden, wanneer hij haar weer tot zich wil nemen.
En de man zou in de Jaahiliyyah de vrouw benadelen bij echtscheiding. Hij scheidde van haar, en wanneer haar wachttijd bijna voorbij was, nam hij haar terug, behandelde hij haar slecht en scheidde hij opnieuw van haar. En zo bleef dat doorgaan zonder een vastgestelde tijd en zonder een begrensd aantal. Allah ﷻ hief deze grote schade voor de vrouw op en maakte de echtscheiding slechts tweemaal. Daarna is zij na de derde (scheiding) niet toegestaan voor haar (voormalige) echtgenoot, totdat zij met een andere man gehuwd is.
Toen vervolgens de islam kwam, eerde deze de vrouw op de meest volmaakte manier. Onder die eer behoort dat Allah ﷻ het krijgen van dochters als een gunst schonk aan de ouders, zoals Hij hen ook het krijgen van zonen als een gunst schonk. Sterker nog, Hij noemde de dochters als eersten toen Hij zei: “Hij schenkt dochters aan wie Hij wil en Hij schenkt zonen aan wie Hij wil.”
En Allah ﷻ maakte de geboorte van een dochter tot een gunst waar men blij mee dient te zijn, en waarvoor een ‘aqīqah (offer) wordt geslacht als dank aan Allah voor Zijn gave, nadat zijzelf vóór de islam nog levend werd gedood uit afkeer en om van haar af te komen.
En nadat de vrouw vroeger als een bezit werd beschouwd dat geërfd kon worden, eerde Allah haar en stelde voor haar een rechtvaardig aandeel in de erfenis vast. Want ook al krijgt zij in sommige gevallen minder dan de man, in andere gevallen krijgt zij een gelijk aandeel, en in weer andere gevallen krijgt zij zelfs méér dan de man. Soms erft zij zelfs terwijl de man niets erft.
En nadat de vrouw in de Jaahiliyyah als een schepsel werd beschouwd dat door de mannen als niets werd gezien, heeft Allah haar gelijkgesteld met de man in de algemene aanspreking en in de verplichting tot geloof en aanbidding. Hij heeft hen beiden gelijkgesteld in beloning en bestraffing. Vervolgens heeft Hij voor ieder van hen afzonderlijk bepaald wat past bij zijn of haar natuur, aanleg en functie in dit leven.
Allah ﷻ zei: “Toen verhoorde hun Heer hen: Voorwaar, Ik laat het werk van niemand van jullie verloren gaan, man of vrouw – jullie zijn van elkaar.” En Hij ﷻ zei: “Wie een goede daad verricht, man of vrouw, terwijl hij een gelovige is – Wij zullen hem zeker een goed leven laten leiden, en Wij zullen hen zeker hun beloning geven naar het beste van wat zij plachten te doen.”
En tijdens de afscheidsbedevaart, waar de moslims uit alle plaatsen bijeenkwamen in een grote samenkomst, beval de Profeet ﷺ zijn gemeenschap met betrekking tot de vrouw en zei: “Behandel de vrouwen goed.” En hij zei: “Vrees Allah met betrekking tot de vrouwen.”
Niets is dus duidelijker en overtuigender over de positie van de vrouw in de islam en de zorg die de islam aan haar besteedt dan deze heldere en duidelijke teksten.
Daarom behoort de moslima trots te zijn op haar religie, de islam, die haar heeft geëerd, haar positie heeft verheven, haar haar rechten heeft gegeven, de vernedering van haar heeft weggenomen en haar heeft bevrijd van de slavernij aan de duivel en diens volgelingen.
En zij moet op haar hoede zijn voor de misleidende oproepen die proberen haar van haar religie af te keren onder het voorwendsel dat de islam haar zou hebben onrecht aangedaan, haar vernederd en haar waardigheid ontnomen. Zulke oproepen maken misbruik van de onwetendheid van veel mensen over de ware aard van hun religie, of zij misbruiken bepaalde foute praktijken die het gewaad van de religie krijgen aangetrokken, terwijl de ware religie daar niets mee te maken heeft.
Dienaren van Allah, weet dat de eer die de islam aan de vrouw heeft geschonken vele vormen kent die onmogelijk volledig opgesomd of geteld kunnen worden. Hierna worden enkele van die vormen kort toegelicht:
Wanneer wij naar de vrouw kijken in haar hoedanigheid als moeder, dan zien wij dat de religie beveelt om haar goed te behandelen. Het Paradijs ligt onder de voeten van de moeder, en haar welbehagen wordt beschouwd als een deel van Allah’s welbehagen.
En wanneer wij naar de vrouw kijken als echtgenote, dan zien wij dat de verzen (van de Qur’an) bevelen om haar op een goede manier te behandelen. En in de levenswijze van de Profeet ﷺ vinden wij – zoals in Ṣaḥīḥ al-Bukhārī – dat hij ﷺ met zijn eigen handen een mantel op de rug van een kameel legde, daarna ging zitten en boog zijn knie zodat zijn echtgenote Ṣafiyyah haar voet daarop kon zetten en zo op de rug van de kameel kon klimmen.
En wanneer wij naar de vrouw kijken als dochter, dan zien wij dat de islam beveelt haar met barmhartigheid te behandelen, goed voor haar te zijn, haar een goede opvoeding en onderwijs te geven. En dit behoort tot oorzaken voor het binnengaan van het Paradijs.
En wanneer Fāṭimah (moge Allah tevreden met haar zijn) bij de Profeet ﷺ binnenkwam, stond hij voor haar op, nam haar bij de hand en gaf hij haar een kus.
En Abū Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) kwam binnen bij zijn dochter ‘Ā’ishah (moge Allah tevreden met haar zijn), terwijl zij ziek was. Hij kuste haar wang, uit genegenheid en medelijden voor haar. Moge Allah tevreden met hen beiden zijn.
En wanneer wij naar de vrouw kijken als zus, dan zien wij dat de Profeet ﷺ, toen ash-Shammā’ – zijn zus door zoogverwantschap – bij hem kwam, haar eerde, zijn kleed voor haar uitspreidde en haar daarop liet zitten.
En toen de vrouw dat de moskee schoonmaakte overleed, vroeg de Profeet ﷺ naar haar graf. Vervolgens ging hij erheen en bad voor haar, als een eerbetoon aan haar en een waardering voor haar goede daad die zij placht te verrichten.
Bron: een vrijdagpreek die werd gehouden in moskee el albani