De etiquettes (ādāb) van de smeekbede (doe‘ā) — Shaykh Khālid aḍh-Ḍhafīrī

Shaykh Khālid ibn Ḍaḥwī aḍh-Ḍhafīrī zei:
Dienaren van Allah: de doe‘ā (smeekbede) behoort tot de meest verheven en belangrijkste vormen van aanbidding. Zo heeft onze Profeet ﷺ erover gezegd: «De smeekbede is de aanbidding zelf.»
En dat komt doordat in de doe‘ā vormen van toewijding en onderwerping aan Allāh samenkomen zoals in weinig andere daden van aanbidding. Hierin toont de smekende zijn zwakte, armoede en volledige afhankelijkheid van Allāh. Hij laat zijn nederigheid en oprechte onderwerping aan Allāh’s majesteit zien. Bovendien impliceert het een sterk geloof van de smekende in het feit dat Allāh Alwetend, Alhorend, Nabij en Verhoorder van smeekbeden is. Hij erkent dat alle sleutels van de zaken in Allāh’s Hand liggen: wat Hij wil, gebeurt, en wat Hij niet wil, gebeurt niet. De doe‘ā wijst ook op het goed denken over Allāh, het verlangen en de hoop op Zijn genade en gunsten, en tegelijkertijd de angst voor Zijn pijnlijke bestraffing. Daarnaast bevat de doe‘ā vele andere betekenissen en wijsheden die woorden niet volledig kunnen omvatten.
Aangezien de doe‘ā een vorm van aanbidding is, en aanbidding gebaseerd is op tawqīf—wat betekent dat deze alleen op de manier verricht mag worden zoals Allāh ﷻ heeft voorgeschreven—is het voor de moslim noodzakelijk om zich te verdiepen in de regelgeving van de doe‘ā, zodat hij zijn Heer op een correcte wijze aanroept, en zodat zijn smeekbede leidt tot aanvaarding, verhoord wordt en rijkelijk beloond wordt. Ook moet hij vermijden dat zijn smeekbede iets bevat dat Allāh boos maakt, waardoor Allāh zijn smeekbede zou afwijzen zonder deze te verhoren. Sterker nog, als hij een verkeerde wijze van smeekbede verricht, kan dit ertoe leiden dat hij de zonde van het overtreden van de religieuze voorschriften op zich neemt, met alle gevolgen en lasten daarvan – en wij zoeken onze toevlucht bij Allāh.
Van de regels en richtlijnen van de doe‘ā zodat deze correct en acceptabel is, is:
Ten eerste: Ikhlāṣ (oprechtheid en zuivere intentie) voor Allāh ﷻ. De smekende mag zijn doe‘ā niet verrichten om gezien of gehoord te worden door anderen, maar dient deze uitsluitend te richten tot Allāh, met volledige oprechtheid en toewijding. Dit is een voorwaarde voor de acceptatie van alle daden van aanbidding. Allah ﷻ zegt: {..aanbid dus Allāh met zuivere toewijding voor Hem in de religie.} (Soerah az-Zoemar, vers 2)
Ar-Riyā’ (het pronken, het verrichten van goede daden om gezien & geprezen te worden door mensen) kan binnensluipen in de doe‘ā, vooral in de luid uitgesproken smeekbeden, zoals bij de qonoet in Ramaḍān of de qonoet bij rampsituaties (qonoet an-nawāzil). De duivel verfraait voor de smekende dat hij zijn stem op een mooie manier laat klinken, dat hij zich voordoet als iemand met veel nederigheid, een zacht hart en tranen—allemaal zodat mensen hem prijzen en hij een bijzondere plaats in hun harten krijgt. Dit behoort tot de poorten van de duivel, waardoor hij het hart van de smekende binnensluipt en zijn aanbidding en smeekbede verpest.
Wat behoort tot ikhlāṣ in de doe‘ā is: Dat men alleen Allāh ﷻ aanroept en dat een moslim zijn behoefte niet neerlegt bij: een heiligdom, een walī, een afwezige persoon, een “Sayyid”, een grafmonument, een bedevaartsoord, een djinn of iets anders dat als godheid wordt aanbeden naast Allāh. Niet in tijden van voorspoed, noch in tijden van moeilijkheid. En de mensen ten tijde van al-djāhiliyyah pleegden Shirk (afgoderij) in tijden van voorspoed, maar wanneer tegenslagen en rampen hen troffen, richtten zij hun smeekbede oprecht tot Allāh alleen. Allāh ﷻ zegt hierover: {Wanneer zij aan boord van een schip gaan, roepen zij Allāh aan met zuivere toewijding voor Hem in de religie.} (Soerah al-‘Ankaboet, vers 65)
Maar vandaag de dag zijn er mensen die claimen dat ze moslim zijn, terwijl zij in hun doe‘ā velen als gelijken en deelgenoten aan Allāh toekennen, vooral in tijden van nood, laat staan in tijden van voorspoed—en wij zoeken onze toevlucht bij Allāh.
Zulke mensen laten Allāh, de Heerser van het koninkrijk, de Bestuurder van alle zaken, en de Verhoorder van de smeekbede in de steek, en in plaats daarvan roepen zij luidop: “O Ḥoesayn!”, “O ‘Alī!”, “O Sayyidī die-en-die!” Zij roepen hen aan zoals zij hun Heer aanroepen—en wij zoeken onze toevlucht bij Allāh. Dit behoort tot de Shirk (afgoderij) waarvoor Allāh de profeten en boodschappers heeft gezonden om het te bestrijden en te vernietigen. Allah ﷻ zegt: {En wie is meer afgedwaald dan degene die naast Allāh iemand aanroept die hem niet zal verhoren tot de Dag der Opstanding, terwijl zij onachtzaam zijn voor hun smeekbeden?} (Soerah al-Aḥqāf, vers 5)
Ten tweede: De smekende dient ervoor te zorgen dat hij zijn doe‘ā begint met lofprijzing en verheerlijking van Allāh, gevolgd door het uitspreken van ṣalāh (zegeningen) over onze Profeet ﷺ.
Er is overgeleverd dat Faḍālah bin ‘Obayd zei: “Terwijl de Boodschapper van Allah ﷺ zat, kwam er een man binnen die smeekte en zei: ‘O Allah, vergeef mij en wees mij genadig.’ Daarop zei de Boodschapper van Allah ﷺ: «Je hebt te haastig gehandeld, o smekende! Wanneer je smeekbeden wil doen en gaat zitten, prijs Allāh met wat Hem toekomt, spreek ṣalāh (zegeningen) over mij uit, en vraag Hem daarna om wat je wilt.» Vervolgens smeekte een andere man, die Allah prees en ṣalāh over de Profeet ﷺ uitsprak, waarna de Profeet ﷺ tegen hem zei: «O smekende, smeek en jouw smeekbede zal verhoord worden!»”
Ten derde: De smekende dient zorgvuldig de beknopte en allesomvattende smeekbeden te kiezen; dat wil zeggen korte woorden die veel betekenissen omvatten. Hij dient zo veel mogelijk gedetailleerdheid en overdrijving in formulering te vermijden. Want het behoorde tot de gewoonte van de Profeet ﷺ dat hij beknopte en omvattende smeekbeden koos.
En de beste smeekbede is de overgeleverde smeekbede die voorkomt in de Koran en de Soennah, want deze bevat zowel het vragen om het goede als het zoeken van toevlucht tegen het kwade. Bovendien is deze vrij van de onvolkomenheden en bezwaren die vaak voorkomen in smeekbeden die iemand zelf verzint of klakkeloos van anderen overneemt.
Ten vierde: Een van de etiquettes van de smeekbede is het vermijden van geforceerde rijmende zinnen (as-sadj‘ al-moetakallaf). Wat bedoeld wordt met as-sadj‘ السجع is: Dat de laatste letters van de woorden in elke zin op elkaar lijken in klank en ritme. Dit leidt ertoe dat de smekende wordt afgeleid van de werkelijke essentie van de doe‘ā, en zijn focus verplaatst naar het zoeken van de juiste rijmende woorden voor de volgende zin.
Al-Boekhārī heeft gerapporteerd dat Ibn ‘Abbās zei tegen ‘Ikrimah: “Pas op voor as-sadj‘ in de smeekbede en vermijd het, want ik heb de Boodschapper van Allah ﷺ en zijn metgezellen dit niet zien doen.” Dit betekent dat zij as-sadj‘ in de smeekbeden vermeden. Wat echter spontaan op de tong komt zonder opzet of geforceerdheid, daar is geen bezwaar tegen.
Ten vijfde: Een van de etiquettes van doe‘ā in het gezamenlijke gebed, zoals bij qonoet tijdens rampsituaties (qonoet an-nawāzil) en in het tarāwīḥ gebed, is dat deze kort en bondig wordt gehouden, en niet onnodig verlengd wordt, omdat dit de mensen belast, hen vermoeid en kan leiden tot verslapping en verveling.
En wie de smeekbeden van de Profeet ﷺ in de qonoet van al-witr bekijkt, die hij aan al-Ḥasan (moge Allāh tevreden met hem zijn) leerde, evenals zijn doe‘ā in qonoet an-nawāzil en de smeekbeden van de metgezellen na hem, zal merken dat het korte, gezegende en allesomvattende smeekbeden zijn, die voldoende zijn voor het beoogde doel. En de beste leiding is de leiding van Mohammed ﷺ.
Ten zesde: Een van de etiquettes van doe‘ā, is dat men vastberaden is in het vragen en smeken, en het niet afhankelijk maakt van Allāh’s Wil (mashī’ah). De Profeet ﷺ zei: «Laat niemand van jullie zeggen: ‘O Allāh, vergeef mij als U wilt. O Allāh, wees mij genadig als U wilt.’ Laat hem echter vastberaden zijn in zijn smeekbede, want niemand dwingt Allāh.»
Dus de smekende mag niet zeggen: “Moge Allāh je vergeven, in-shā’-Allah.” of “Moge Allah je vergeving schenken, in-shā’-Allah.” Maar hij dient dit zonder de toevoeging van “als Allāh het wil” (in-shā’-Allah) te zeggen.
Ten zevende: Een van de manieren om de doe‘ā correct te verrichten, is volharding in de smeekbede, met nederigheid, oprechtheid en geduld, en zonder ongeduldig te zijn in het verwachten van een antwoord. Ibn Mas‘oed (moge Allāh tevreden met hem zijn) zei: «Wanneer de Profeet ﷺ smeekbeden verrichtte, herhaalde hij deze driemaal.»
Aboe Hoerayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) zei dat de Profeet ﷺ zei: «De smeekbede van een dienaar wordt verhoord zolang hij niet bidt om een zonde of om het verbreken van familiebanden, en zolang hij niet ongeduldig wordt.» Er werd gevraagd: “O Boodschapper van Allāh, wat is ongeduld?” De Profeet ﷺ antwoordde: «Dat hij zegt: “Ik heb gesmeekt, maar ik zie geen antwoord op mijn smeekbede.” Vervolgens raakt hij ontmoedigd en stopt hij met smeken.»
Ten achtste: De smekende persoon dient zijn handen op te heffen tot schouderhoogte, als een teken van nederigheid en onderwerping aan de majesteit en grootsheid van Allah.
Echter, het opheffen van de handen door de khatīb (de vrijdagpreker) tijdens de vrijdagpreek is niet voorgeschreven, evenals het opheffen van de handen door de aanwezige moslims tijdens de vrijdagpreek bij het zeggen van ‘āmīn‘ op de smeekbede van de khatīb, dit is niet voorgeschreven. Uitzondering hierop is: Wanneer de khatīb smeekbeden verricht om regen (istisqā’) en Allāh om regen vraagt in zijn doe‘ā, dan mag hij zijn handen opheffen en de aanwezigen mogen hun handen eveneens opheffen.
Wat voorgeschreven is, is dat de khatīb alleen met één vinger wijst tijdens zijn doe‘ā. Eveneens dient hij zijn gezicht niet te vegen na de smeekbede, want dit is niet voorgeschreven en is niet overgeleverd van onze Profeet ﷺ.
Dienaren van Allāh, Een van de belangrijke etiquettes van doe‘ā, is het vermijden van overtreding (i‘tidā’) in de smeekbede. Allāh ﷻ zegt: {Roep jullie Heer aan in nederigheid en in het verborgene. Voorwaar, Hij houdt niet van de overtreders.} (Soerah al-A‘rāf, vers 55)
En overtreding (i‘tidā’) in de smeekbede kan zich op verschillende manieren voordoen: Soms zit het in de bewoordingen van de smeekbede. Soms zit het in de betekenis ervan. En soms zit het in de manier waarop de smeekbede wordt verricht.
Een vorm van overtreding in de doe‘ā is het in detail treden bij het vragen om het Paradijs en het zoeken van toevlucht tegen het Vuur; Dit door allerlei soorten van de genietingen van het Paradijs op te sommen, evenals verschillende vormen van bestraffing in het Hellevuur.
Sa‘d bin Abī Waqqās (moge Allāh tevreden met hem zijn) hoorde eens een van zijn zonen, terwijl hij Allāh om het Paradijs vroeg en de zegeningen en genietingen ervan opsomde, en hij noemde allerlei details. Eveneens zocht hij toevlucht bij Allāh tegen het Vuur, zijn kettingen en boeien, en hij noemde allerlei details. Daarop keurde Sa‘d dit af, en zei: “Ik hoorde de Profeet ﷺ zeggen: «Er zullen mensen zijn die overtreden in hun smeekbede.» En hij reciteerde het vers: {Roep jullie Heer aan in nederigheid en in het verborgene. Voorwaar, Hij houdt niet van de overtreders.} En hij vervolgde: «Het volstaat voor jou om te zeggen: ‘O Allāh, ik vraag U om het Paradijs en alles wat dichterbij het Paradijs brengt van woorden en daden. En ik zoek toevlucht bij U tegen het Vuur en alles wat dichterbij het Vuur brengt van woorden en daden.’»”
Een van de vormen van overtreding in de doe‘ā is dat de smekende zijn smeekbede verandert in een preek, door details te noemen over wat er gebeurt bij het uittreden van de ziel, in het graf, op de Dag der Opstanding, bij de afrekening, de boekrollen en de weegschaal. Of dat hij in zijn smeekbede uitgebreid ingaat op rampen en oorlogen, zoals luchtbombardementen, moorden, vernietiging, honger, armoede, angst en paniek, en andere zaken die vallen onder overmatige detaillering die in de islamitische wetgeving wordt afgekeurd.
En als we de ware drijfveer achter dit soort smeekbeden onderzoeken, dan zullen we merken dat het doel ervan vaak is om de emoties en het enthousiasme van de aanwezigen op te wekken, om hun gevoelens te prikkelen en hen bezig te houden met wat men ‘actuele kwesties’ van de moslims noemt. Dit leidt tot een verdraaiing van de ware doelen van de doe‘ā en een afwijking ervan, want doe‘ā is een moment van nederigheid en smeken om verhoord te worden, en niet een middel dat wordt gebruikt voor de persoonlijke doelen en agenda’s van degene die de smeekbede verricht.
Een van de vormen van overtreding in de doe‘ā is dat de smekende smeekbeden verricht tegen de regeringsleiders van de moslims, hetzij expliciet of impliciet.
En de grote metgezellen (moge Allāh tevreden met hen zijn) verboden het om smeekbeden te verrichten tegen de leiders van de moslims, zelfs als zij onrechtvaardig waren en onderdrukten. Dit is overgeleverd in de ḥadīth van Anas (moge Allah tevreden met hem zijn) en in vele andere overleveringen. Wat echter voorgeschreven is, is smeekbeden verrichten voor hun rechtschapenheid en leiding.
Een van de vormen van overtreding in de doe‘ā is dat de smekende zijn smeekbede op een melodieuze manier zingt en reciteert zoals hij dat doet met de Koran. Dit is niet voorgeschreven, maar de smekende dient op een normale manier te smeken met zijn gebruikelijke stem. Want het op een Koranische manier voordragen van de doe‘ā is niet bekend van de Boodschapper van Allāh ﷺ, noch van zijn metgezellen.
Streef dus, beste dienaar van Allāh, naar het veelvuldig verrichten van doe‘ā, want het is een grote aanbidding. En zorg ervoor dat er niets in je smeekbede voorkomt dat in strijd is met de islamitische wetgeving, zodat het geen oorzaak wordt voor zonde of het afwijzen van je smeekbede.
Bron: vrijdagpreek van de Shaykh
Vertaling: moskee el albani