Het aansporen tot het goede en het verbieden van het verwerpelijke — Shaykh al-Fawzān

Het aansporen tot het goede en het verbieden van het verwerpelijke tegenover je broeder is een uiting van liefde en mededogen jegens hem.
Evenzo heeft Allāh deze gemeenschap opgedragen om het goede te gebieden en het verwerpelijke te verbieden, aangezien dit bijdraagt aan de verbetering van de samenleving. Zonden en overtredingen leiden tot ondergang en vernietiging, en de remedie hiervoor is het gebieden van het goede en het verbieden van het verwerpelijke.
Het is een oprecht advies (naṣiḥah) voor degene die met het goede wordt bevolen en degene van wie het verwerpelijke wordt verboden, en geen inmenging in andermans zaken, zoals sommige hypocrieten beweren: “Het gebieden van het goede en het verbieden van het verwerpelijke is het controleren van anderen en bemoeienis met hun zaken.” Tegen hen wordt gezegd: “Het is noch een vorm van controle (over anderen), noch een inmenging in andermans zaken, maar het behoort tot verbetering (iṣlāḥ) en oprecht advies (naṣiḥah).”
Het feit dat je je broeder aanspoort tot het goede en hem verbiedt van het verwerpelijke, is een teken van liefde en mededogen jegens hem. Als je hem echter aan zijn lot overlaat, dan heb je hem bedrogen, hem geen oprecht advies gegeven en zijn recht op jou niet vervuld.
Dit behoort tot het elkaar steunen in vroomheid en rechtschapenheid, het geven van oprecht advies aan elkaar en het wensen van het goede voor anderen. Het gaat dus niet om bemoeienis met andermans zaken of het opleggen van controle over anderen. Allāh beschrijft de moslims als degenen die elkaar tot de waarheid aansporen. Het is dus een advies en geen controle.
De Meest Verhevene zegt:
{..en elkaar aansporen tot de waarheid, en elkaar aansporen tot geduld.} (103:3)
Dit is dus een zeer belangrijk en fundamenteel aspect.
Bron: Al-Minḥah ar-Rabbāniyyah fī Sharḥ al-Arba‘īn An-Nawawiyyah, p. 249
Zie ook:
