Regelgevingen omtrent de Adhān en de Iqāmah (al-Fiqh al-Moeyassar)

[Hoofdstuk: De Adhān en de Iqāmah, en dit omvat verschillende kwesties]
[Eerste kwestie: Definitie van de Adhān en de Iqāmah, en hun regelgeving]
a) Definitie van de Adhān en de Iqāmah:
De Adhān (الأذان) betekent in de Arabische taal: de bekendmaking (الإعلام). Allāh, de Verhevene, zegt: {En een “Adhān” van Allāh en Zijn Boodschapper..} [9:3]. Oftewel: een bekendmaking.
In de Islamitische Wetgeving betekent het: Het bekendmaken van de aanvang van de gebedstijd door het gebruik van specifieke woorden.
De Iqāmah (الإقامة) betekent in de Arabische taal: het doen oprijzen, in essentie betekent het iemand die neerzit rechtop doen staan.
In de Islamitische Wetgeving betekent het: Het bekendmaken dat het tijd is om op te staan voor het gebed door het gebruik van specifieke woorden die in de Islamitische Wetgeving zijn voorgeschreven.
b) Regelgeving ervan: De Adhān en de Iqāmah zijn voorgeschreven voor de mannen bij de vijf verplichte gebeden en niet bij andere gebeden. Ze zijn beiden fard kifāyah (een collectieve verplichting); als iemand deze plicht vervult, dan vervalt de verplichting voor de rest. Omdat ze behoren tot de zichtbare & openbare rituelen (شعائر) van de islām, is het niet toegestaan om ze achterwege te laten.
[Tweede kwestie: Voorwaarden voor de geldigheid van de Adhān en de Iqāmah]
1 – Islām: Ze zijn niet geldig wanneer verricht door een ongelovige.
2 – Verstand: Ze zijn niet geldig van een persoon die krankzinnig is, dronken is of geen onderscheidingsvermogen (tamyīz) heeft, net als bij andere vormen van aanbidding.
3 – Mannelijkheid: Ze zijn niet geldig als ze door een vrouw worden verricht vanwege de fitnah (verleiding) van haar stem, noch door een hermafrodiet, omdat het niet zeker is of hij een man is.
4 – De Adhān moet worden verricht binnen de gebedstijd: Hij is niet geldig vóór de aanvang van de gebedstijd, behalve de eerste Adhān voor het Fajr-gebed en het vrijdaggebed; die mogen vóór de tijd worden verricht. De Iqāmah moet plaatsvinden vlak voordat het gebed begint.
5 – De Adhān moet in de juiste volgorde en aaneengesloten worden verricht, zoals overgeleverd is in de Soennah, en hetzelfde geldt voor de Iqāmah, wat verder wordt uitgelegd bij de beschrijving van de Adhān en de Iqāmah.
6 – De Adhān en de Iqāmah moeten in het Arabisch worden verricht met de woorden die zijn overgeleverd in de Soennah.
[Derde kwestie: Aanbevolen eigenschappen van de oproeper tot gebed (al-moe’adhin)]
1 – Dat hij rechtschapen en betrouwbaar is, omdat hij wordt vertrouwd bij het in acht nemen van de gebedstijden en het vasten. Men kan hem niet vertrouwen als hij niet betrouwbaar is en de mensen met zijn oproep misleidt.
2 – Dat hij volwassen is (d.w.z. puberteit heeft bereikt) en verstandig is, hoewel de Adhān van een jongen (die nog geen puberteit heeft bereikt) wel geldig is indien hij onderscheidingsvermogen heeft.
3 – Dat hij kennis heeft van de gebedstijden, zodat hij ervoor kan zorgen dat hij de Adhān aan het begin (van de gebedstijd) verricht; want als hij die kennis niet heeft, zou hij misschien een fout kunnen maken.
4 – Dat hij een sterke stem heeft, zodat hij de mensen kan laten horen.
5 – Dat hij rein is van zowel de kleine als grote staat van rituele onreinheid.
6 – Dat hij de Adhān verricht terwijl hij rechtstaat en gericht is naar de Qiblah.
7 – Dat hij zijn beide wijsvingers in zijn oren steekt (tijdens de Adhān), en dat hij zijn gezicht naar rechts draait bij het zeggen van “Ḥayya‘la–ṣ–ṣalāh” en naar links draait bij het zeggen van “Ḥayya‘la-l-falāḥ“.
8 – Dat hij de Adhān langzaam en duidelijk uitspreekt, en de Iqāmah op een snelle manier verricht.
[Vierde kwestie: De beschrijving van de Adhān en de Iqāmah]
De manier van de Adhān en de Iqāmah: Er zijn verschillende manieren van uitvoering overgeleverd in de Profetische overleveringen. Een daarvan is wat is overgeleverd in de ḥadīth van Aboe Maḥdhoerah, waarin de Profeet ﷺ hem de Adhān persoonlijk leerde. Hij zei: “Je zegt: Allāhoe akbar, Allāhoe akbar, Allāhoe akbar, Allāhoe akbar, Ash-hadoe allā ilāha illallāh, Ash-hadoe allā ilāha illallāh, Ash-hadoe anna Moḥammadar-rasoeloellāh, Ash-hadoe anna Moḥammadar-rasoeloellāh, Ḥayya‘la-ṣ-ṣalāh, Ḥayya‘la-ṣ-ṣalāh, Ḥayya‘la-l-falāḥ, Ḥayya‘la-l-falāḥ, Allāhoe akbar, Allāhoe akbar, Lā ilāha illallāh”. (klik hier voor audio)
De manier van de Iqāmah is: “Allāhoe akbar, Allāhoe akbar, Ash-hadoe allā ilāha illallāh, Ash-hadoe anna Moḥammadar-rasoeloellāh, Ḥayya‘la-ṣ-ṣalāh, Ḥayya‘la-l-falāḥ, Qad qāmati-ṣ-ṣalāh, Qad qāmati-ṣ-ṣalāh, Allāhoe akbar, Allāhoe akbar, Lā ilāha illallāh” (klik hier voor audio); zoals overgeleverd in de ḥadīth van Anas – moge Allāh tevreden met hem zijn – waarin hij zei: “Bilāl werd opgedragen de [zinnen van de] Adhān twee keer te zeggen en de [zinnen van de] Iqāmah één keer te zeggen, behalve de uitspraak ‘Qad qāmati-ṣ-ṣalāh’ die tweemaal wordt gezegd”. De zinnetjes van de Adhān worden dus telkens tweemaal gezegd, terwijl de zinnetjes van de Iqāmah éénmaal worden gezegd, behalve de uitspraak “Qad qāmati-ṣ-ṣalāh” die tweemaal wordt gezegd, zoals eerder vermeld.
Dit is de aanbevolen manier van de Adhān en de Iqāmah, omdat Bilāl deze wijze van oproepen altijd gebruikte, zowel wanneer hij niet op reis was als wanneer hij op reis was, in het bijzijn van de Boodschapper van Allāh ﷺ tot zijn overlijden. Als iemand echter de tardjī‘ gebruikt in de Adhān, waarbij hij zijn stem verlaagt bij de shahādatayn (twee geloofsgetuigenissen) en deze daarna weer herhaalt met een verhoging van de stem, of als iemand de Iqāmah verdubbelt (d.w.z. elke zin tweemaal zegt), is dat geen probleem, omdat dit valt onder toegestane variaties.
Het is aanbevolen om in de Adhān voor het Fajr-gebed, na “Ḥayya‘la-l-falāḥ”, tweemaal te zeggen: “Aṣ-ṣalātoe khayroen minan-nawm” (het gebed is beter dan slaap; الصلاة خير من النوم), zoals overgeleverd door Aboe Maḥdhoerah, dat de Boodschapper van Allāh ﷺ tegen hem zei: “Als het de Adhān van het ochtendgebed is, zeg dan ‘Aṣ-ṣalātoe khayroen minan-nawm'”.
[Vijfde kwestie: Wat degene die de Adhān hoort moet zeggen, en wat erna te doen van smeekbede]
Het is aanbevolen voor degene die de Adhān hoort om hetzelfde te zeggen als de moe’adhin; zoals overgeleverd in de ḥadīth van Aboe Sa‘īd, waarin de Profeet ﷺ zei: “Als jullie de oproep (tot het gebed) horen, zeg dan wat de moe’adhin zegt”, behalve bij de uitspraken “Ḥayya‘la-ṣ-ṣalāh” en “Ḥayya‘la-l-falāḥ”, waarbij de luisteraar “Lā ḥawla wa lā qowwata illā billāh” (er is geen macht en geen kracht behalve door Allāh) dient te zeggen, zoals overgeleverd in de ḥadīth van ‘Omar ibn al-Khattāb – moge Allāh tevreden met hem zijn – hierover. Als de moe’adhin bij het Fajr-gebed “As-salātoe khayroen minan-nawm” zegt, dient de luisteraar hetzelfde te zeggen. En dit is niet voorgeschreven bij de Iqāmah.
Vervolgens dient men (na de Adhān) de ṣalāt over de Profeet ﷺ uit te spreken. En dan zegt men de volgende smeekbede:
اللَّهُـمَّ رَبَّ هَذِهِ الدّعْـوَةِ التّـامَّةِ وَالصَّلاَةِ القَـائِمَة آتِ مُحَـمَّداً الوَسِيـلَةَ وَالْفَضِـيلَة وَابْعَـثْهُ مَقـَامـاً مَحْـمُوداً الَّذِي وَعَـدْتَه
“Allāhoemma Rabba hādhihi-d-da‘wati-t-tāmmah, wa-ṣ-ṣalāti-l-qā-imah, āti Moḥammadan al-wasīlata wa-l-fadīlah, wab‘ath-hoe maqāman maḥmoedan alladhī wa‘adtah”
(O Allāh, Heer van deze perfecte oproep en van het te verrichten gebed, schenk Moḥammed al-wasīlah en al-fadīlah, en schenk hem de verheven positie die U hem heeft beloofd)
(klik hier voor audio)
Bron: al-Fiqh al-Moeyassar, pg. 45 en verder (hier vind je ook alle referenties terug van de genoemde overleveringen)
Zie ook:
Demonstratie van de Adhān (oproep tot het gebed) door Shaykh al-Albānī
De verdienste van al-moe’adhin (de oproeper tot het gebed) | Shaykh al-‘Oethaymīn