Richtlijnen voor de reiniging en het gebed van een zieke (of gehospitaliseerde) moslim

Fatwa nummer (17798)
Alle lof zij Allāh alleen, en moge vrede en zegeningen zijn met degene na wie geen profeet meer zal komen.
De Permanente Comissie (al-Ladjnah ad-Dā’imah) voor Wetenschappelijk Onderzoek en Iftā heeft de kwestie onderzocht die bij Zijne Eminentie de Grootmoefti was binnengekomen van een van de broeders die graag goede raad geeft. Deze kwestie werd doorgestuurd naar de Commissie vanuit het Algemeen Secretariaat van de Raad van Hoge Geleerden, met nummer (5431) en gedateerd op 25/12/1414 H.
In zijn brief beschreef hij wat hij had waargenomen: namelijk dat sommige patiënten in ziekenhuizen onwetend zijn over de manier waarop zij het gebed moeten verrichten en hoe zij zich moeten reinigen (wodoe of tayammoem) in bepaalde situaties waarin zij daartoe niet (volledig) in staat zijn. Daarom verzocht hij om een gedetailleerde fatwa over de regels met betrekking tot de reiniging en het gebed van een zieke.
En na bestudering van het genoemde heeft de commissie als volgt geantwoord:
Ten eerste: De reiniging (tahārah) van de zieke:
-
De zieke heeft dezelfde plicht als de gezonde wat betreft reiniging met water bij zowel kleine als grote rituele onreinheid. Voor de kleine onreinheid verricht hij de kleine rituele wassing (wodoe), en voor de grote onreinheid neemt verricht hij de grote rituele wassing (ghoesl).
-
Vóór het verrichten van de wassing (wodoe) dient men—wanneer men heeft geplast of ontlasting heeft gehad—zich te reinigen met water (istindjā’), of zich te reinigen met stenen (istidjmār) of iets soortgelijks (zoals papier). Voor istidjmār zijn [minimum] drie reine stenen vereist. Het is niet toegestaan om hiervoor mest, botten, voedsel of andere zaken die onschendbaar zijn te gebruiken.
Het verdient de voorkeur om istidjmār uit te voeren met stenen of iets soortgelijks (zoals papieren doekjes, klei-achtige voorwerpen, enzovoort) en vervolgens met water na te spoelen, omdat de stenen de onreinheid zelf verwijderen en het water de plek reinigt. Op die manier is de reiniging vollediger.
De mens heeft de keuze tussen reiniging met water (istindjā’) of reiniging met stenen of iets soortgelijks (istidjmār). Wil men zich beperken tot één van deze opties, dan verdient water de voorkeur omdat het de plek reinigt, de onreinheid en de sporen ervan wegneemt, en grondiger schoonmaakt. Mocht men enkel stenen willen gebruiken, dan volstaan drie stenen mits deze de plek volledig reinigen. Wanneer drie stenen niet voldoende zijn, gebruikt men een vierde of vijfde, net zolang tot de plek schoon is. Het is aanbevolen om daarbij op een oneven aantal stenen te eindigen.
Het is niet toegestaan om de rechterhand te gebruiken bij istidjmār. Indien echter de linkerhand geamputeerd is, gebroken of ziek (of iets dergelijks), dan is het uit noodzakelijkheid toegestaan om de rechterhand te gebruiken, en is daar geen bezwaar tegen.
-
Als de zieke geen wodoe kan verrichten met water vanwege onvermogen of omdat hij bang is dat het zijn ziekte verergert of dat het zijn genezing uitstelt, dan verricht hij de tayammoem (droge ablutie).
Tayammoem wordt uitgevoerd door met beide handen één keer op schone aarde te slaan, vervolgens met de binnenkant van de vingers over het gezicht te vegen en met de handpalmen over beide handen. Het is ook toegestaan om tayammoem te verrichten op elk rein materiaal dat stof bevat, zelfs als het niet op de grond is, bijvoorbeeld als er stof op een muur is neergedaald. Dan mag men daar tayammoem op verrichten.
Als men door deze tayammoem in staat van rituele reinheid verkeert, mag men daarmee bidden zoals bij wodoe, en zelfs meerdere gebeden achtereen. Het is niet nodig om de tayammoem te herhalen, omdat de tayammoem dezelfde status heeft als de wassing met water die hij vervangt. De tayammoem wordt verbroken (ongeldig) door alles wat ook de wodoe verbreekt, en zodra men in staat is om water te gebruiken of als water dat eerder niet beschikbaar was, weer beschikbaar komt.
-
Als de ziekte licht is – bijvoorbeeld wanneer men geen schade, geen ernstige ziekte, geen langzamere genezing, geen toename van pijn of iets ernstigs hoeft te vrezen door het gebruik van water (zoals bij hoofdpijn, kiespijn en dergelijke), of wanneer men in staat is verwarmd water te gebruiken zonder daarbij schade te ondervinden – dan is het niet toegestaan om tayammoem te verrichten. De reden daarvoor is dat tayammoem alleen is toegestaan om schade te voorkomen, en in dit geval is er geen schade. Bovendien is er water beschikbaar en moet men dat daarom verplicht gebruiken.
-
Als het de zieke te zwaar valt om zelf de wodoe of tayammoem te verrichten, dan kan iemand anders hem helpen met zijn wodoe of tayammoem (bv. doordat die persoon voor hem de ledematen wast). Dat is geldig en voldoende voor de zieke.
-
Wie wonden, zweren, een botbreuk of een aandoening heeft waardoor het gebruik van water schadelijk is, en vervolgens in staat van djanābah (grote rituele onreinheid) terechtkomt, mag tayammoem verrichten (in plaats van ghoesl). Als hij echter in staat is de gezonde delen van zijn lichaam te wassen, is hij verplicht dat te doen en verricht hij voor de overige delen (die hij niet kon wassen) de tayammoem.
-
Als iemand een wond heeft op een van de lichaamsdelen die bij de wodoe gereinigd moeten worden, dan wast hij de wond met water. Als dat moeilijk is of schadelijk, veegt hij over die wond met een natte hand op het moment dat hij het betreffende lichaamsdeel wast, naargelang de voorgeschreven volgorde. Mocht zelfs het vegen (over de wonde) te moeilijk of schadelijk zijn, dan verricht hij tayammoem ter vervanging daarvan (d.w.z. hij verricht eerst de wodoe op een normale manier, waarbij hij de gewonde plek overslaat, en dan op het einde verricht hij nog eens de tayammoem ter vervanging van die gewonde plek), en dat volstaat.
-
De patiënt die een gipsverband draagt: wanneer iemand een gebroken bot heeft dat in het gips is gezet en met een verband of iets dergelijks is omwikkeld, dient hij met een natte hand over het gegipste deel te wrijven. Dit volstaat voor hem, zelfs als het lichaamsdeel in een staat van (rituele) onreinheid in het gips is gezet.
-
De zieke moet, wanneer hij wil bidden, zijn uiterste best doen om zijn lichaam, zijn kleding en de plaats waar hij bidt te zuiveren van onreinheden (zoals bv. urine). Als hij daartoe niet in staat is, bidt hij in de staat waarin hij verkeert, en daar is geen bezwaar tegen.
-
Als de zieke te maken heeft met onophoudelijk urineverlies (salas al-bawl) en niet geneest ondanks behandeling, dan moet hij zich reinigen (istindjā’) en wodoe verrichten voor elk gebed, nadat de gebedstijd is begonnen. Verder wast hij alle plekken op zijn lichaam en kleding die zijn bevuild (met urine), of hij reserveert een reine (schone) kleding voor het gebed als dat niet te lastig voor hem is. Kan dat niet, dan wordt het hem vergeven. Ook moet hij er maatregelen tegen nemen dat de urine zich niet verder verspreidt over zijn kleding, lichaam of de gebedsplaats, bijvoorbeeld door een opvangmiddel om de plasopening (van het geslachtsdeel) te plaatsen.
Ten tweede: Het gebed van de zieke
-
De zieke dient het gebed staand te verrichten, voor zover hij daartoe in staat is.
-
Wie niet in staat is om staand te bidden, bidt zittend. En het verdient de voorkeur dat hij tijdens de staande fase in kleermakerszit (met gekruiste benen) zit.
-
Kan hij zelfs niet zittend bidden, dan bidt hij liggend op zijn zij, met het gezicht naar de qiblah gericht (indien mogelijk). Het verdient de voorkeur om op de rechterzij te liggen.
-
Als hij niet kan bidden op zijn zij, bidt hij liggend op zijn rug met zijn voeten in de richting van de qiblah (indien mogelijk).
-
Wie wel kan staan maar niet kan neerbuigen (rokoe‘) of neerknielen (soedjoed), is toch niet vrijgesteld van het staan. Hij bidt staand en maakt een gebaar (met zijn hoofd, door het neer te buigen) voor de rokoe‘, gaat daarna zitten en maakt een gebaar voor de soedjoed.
-
Als iemand een oogaandoening heeft en een betrouwbare arts zegt: “Als je liggend bidt, kunnen we je behandelen, anders niet,” dan mag hij liggend bidden.
-
Wie niet kan neerbuigen (rokoe‘) en ook niet kan neerknielen (soedjoed), maakt voor beide een gebaar (met zijn hoofd, door het neer te buigen). Hij laat het gebaar voor de soedjoed lager zijn dan dat voor de rokoe‘.
-
Als iemand niet in staat is alleen de neerknieling (soedjoed) uit te voeren, maar wel kan neerbuigen (rokoe‘), dan verricht hij de rokoe‘ op de gebruikelijke wijze en maakt hij enkel een gebaar voor de soedjoed.
-
Wie zijn rug niet kan buigen, buigt dan zijn nek. Als zijn rug al krom is, zodat hij lijkt te neerbuigen alsof hij in rokoe‘ zit, dan vergroot hij die buiging een beetje wanneer hij de rokoe‘ wil uitvoeren, en tijdens de soedjoed probeert hij zijn gezicht zo dicht mogelijk bij de grond te brengen als voor hem haalbaar is.
-
Als iemand zelfs geen gebaar met zijn hoofd kan maken, dan zegt hij de takbīr (het zeggen van “Allāho akbar”) en reciteert hij (de voorgeschreven verzen), en neemt hij in zijn hart de intentie voor het staan, het neerbuigen (rokoe‘), het terug opstaan (uit roekoe‘), het neerknielen (soedjoed), het terug rechtkomen uit de soedjoed, het neerzitten tussen de twee soedjoeds en het neerzitten voor de tashahhoed. Hij zegt daarbij alle voorgeschreven adhkār (gedenkingen en smeekbeden). Wat sommige patiënten doen door met de vinger te wijzen, heeft geen (religieuze) basis.
-
Als de zieke tijdens het gebed in staat wordt om iets te doen dat hij daarvoor niet kon – zoals (gaan) staan, zitten, neerbuigen of neerknielen, of een gebaar maken – dan dient hij dit direct toe te passen en bouwt hij voort op het gedeelte van het gebed dat hij al heeft verricht.
-
Als de zieke of iemand anders een gebed heeft gemist doordat hij in slaap is gevallen of het is vergeten, dan moet hij dat gebed verrichten zodra hij wakker wordt of het zich weer herinnert. Het is niet toegestaan om het uit te stellen tot de gebedstijd van hetzelfde gebed (de dag erna) is aangebroken om het dan in die tijd te verrichten.
-
Het is onder geen enkele omstandigheid toegestaan om het gebed te laten vervallen. Ieder persoon die moekallaf (religieus verantwoordelijk) is, dient altijd zorg te dragen voor het gebed, of hij nu gezond of ziek is, omdat het gebed de ruggengraat van de islam vormt en de belangrijkste verplichting is na de twee geloofsgetuigenissen (shahādatayn). Het is daarom niet toegestaan voor een moslim om een verplicht gebed te laten schieten tot ná het verstrijken van de gebedstijd, zelfs niet als hij ziek is, zolang hij bij bewustzijn is. Integendeel, hij moet het gebed op tijd verrichten, naar zijn vermogen en overeenkomstig de hierboven beschreven details. Wat sommige zieke mensen doen door het gebed uit te stellen totdat ze genezen, is niet toegestaan en heeft geen basis in de zuivere islamitische wetgeving.
-
Als het te zwaar is voor de zieke om elk gebed op zijn eigen tijd te verrichten, dan mag hij Dhohr en ‘Asr samenvoegen, evenals Maghrib en ‘Ishā’, hetzij als ‘vervroegde samenvoeging’ (djam‘ taqdīm) of ‘uitgestelde samenvoeging’ (djam‘ ta’khīr), al naar gelang wat hem het beste uitkomt. Zo kan hij bijvoorbeeld Dhohr samenvoegen met ‘Asr op het tijdstip van Dhohr, of Dhohr uitstellen tot de tijd van de ‘Asr. Evenzo kan hij Maghrib en ‘Ishā’ samenvoegen op het tijdstip van Maghrib, of Maghrib uitstellen tot de tijd van ‘Ishā’. Wat betreft Fadjr, dit gebed kan niet worden samengevoegd met het gebed ervoor of erna, omdat haar tijd niet aansluit op een andere gebedstijd.
وبالله التوفيق، وصلى الله على نبينا محمد وآله وصحبه وسلم
De Permanente Comissie voor Wetenschappelijk Onderzoek en Fatwa’s (al-Ladjnah ad-Dā-imah)
Voorzitter: ‘Abdel-‘Azīz ibn Bāz
Lid: ‘Abdoellāh ibn Ghoedayyān
Lid: Ṣāliḥ al-Fawzān
Lid: ‘Abdel-‘Azīz Āle-sh-Shaykh
Lid: Bakr Aboe Zayd
Bron: Fatāwā al-Ladjnah ad-Dā’imah, fatwa nr. 17798
Vertaling: moskee el albani
Zie ook:
Hoe bidt de zieke? | Shaykh al-‘Oethaymīn