Welke dieren zijn verboden te eten? — Shaykh ‘Arafāt ibn Ḥasan

Vraag:
Zijn er dieren die verboden zijn om te eten, en zo ja, welke?
Antwoord van Shaykh ‘Arafāt ibn Ḥasan:
Ja, er zijn dieren die in de Soennah genoemd worden en verboden zijn.
Daaronder vallen de roofdieren (onder de landdieren). Elk dier dat een roofdier is mag niet gegeten worden, zoals de leeuw, de wolf, de tijger, het luipaard en de hond. Al deze dieren zijn verboden (te eten). Waarom? Omdat het verbod is vastgelegd in de Soennah.
En ook de roofvogels: de roofvogels die jagen met hun klauwen, zoals de valk, de wouw, de havik, de arend en de uil—al deze mogen niet gegeten worden, ze zijn verboden. Hun verbod is vastgelegd in de Soennah.
Verder geldt dat elk dier dat we opgedragen zijn te doden, ook verboden is om te eten. We zijn opgedragen om slangen te doden, we zijn opgedragen om schorpioenen te doden, we zijn opgedragen om muizen te doden, en ook om de agressieve (razende) hond en de wouw te doden. Al deze zaken worden vermeld in de twee Ṣaḥīḥs: “Er zijn vijf dieren [die gedood moeten worden],” en de Profeet (ﷺ) noemde ze fawāsiq (schadelijke of verderfelijke dieren). Onder hen bevindt zich ook de bonte kraai (الغراب الأبقع). Geen van deze dieren mag gegeten worden.
Aan de andere kant geldt dat elk dier waarvan we verboden zijn het te doden, ook niet gegeten mag worden—omdat het verboden is om het te doden. Onder deze dieren bevinden zich de vier wezens die genoemd worden in de Moesnad van Imām Aḥmed, waarin de Profeet (ﷺ) het doden verbood van: de mier, de bij, de hop en de klauwier.
De hop is een bekende vogel, en de klauwier is eveneens een soort vogel. Geen van deze dieren mag je doden, en des te meer is het verboden om ze te eten.
En ook de djallālah: de Profeet (ﷺ) verbood het eten van de djallālah. De djallālah is een algemene benaming voor elk dier dat zich voedt met vuil en onreinheden.
Een dier dat zich voedt met vuil en onreinheden mag niet gegeten worden totdat het dier gereinigd en gezuiverd is. Hoe wordt het gereinigd? Het dier wordt opgesloten en weggehouden van onreinheden, omdat de djallālah zich voedt met vuil en onreine zaken. Dit kan een koe, een schaap, een kip of een kameel zijn—als het dier zich voedt met onreinheden, dan is het niet toegestaan om het te eten.
De Profeet (ﷺ) verbood het eten van de djallālah, zoals gerapporteerd door Aboe Dāwoed en Ibn Mādjah. Als we zo’n dier opsluiten, weghouden van onrein voedsel en het gedurende een periode alleen rein, toegestaan voedsel geven, dan wordt het daarna weer toegestaan om het te eten. Ibn ‘Omar (moge Allāh tevreden met hem zijn) hield dergelijke dieren drie dagen opgesloten; nadat ze gedurende die tijd alleen toegestaan voedsel hadden gegeten, werd het toegestaan om hen te consumeren.
De geleerden hebben ook vermeld dat alles wat khabīth (vies) is, verboden is, omdat Allāh al-khabā’ith (alle vieze of slechte dingen) heeft verboden. Dit omvat insecten en andere weerzinwekkende wezens die zich voeden met vuil en onreinheden, en die van nature verboden zijn. Ook dieren die kadavers (dode dieren) eten, zoals gieren en kraaien—omdat ze khabīth worden door wat ze eten. Ze kunnen ook vallen onder de eerder genoemde roofvogels.
Bovendien is er een expliciet verbod op [het eten van] de huisezel (الحمار الأهلي). De Profeet (ﷺ) verbood het eten van het vlees van huisezels—dit zijn de ezels die onder de mensen leven en algemeen bekend zijn.
Vertaling: moskee el albani