Uitleg van Soerah al-Fātiḥah — Tafsīr as-Sa‘dī

بِسْمِ ٱللَّهِ ٱلرَّحْمَـٰنِ ٱلرَّحِيمِ (١)
(1) {In de Naam van Allāh, ar-Raḥmān (de Meest Barmhartige), ar-Raḥīm (de Meest Genadevolle).}
{In de Naam van Allāh (bismillāh)} Dit wil zeggen: Ik begin met elke Naam die toebehoort aan Allāh—de Meest Verhevene. Aangezien het woord “Naam” (ism) hier “moefrad moḍāf” is, omvat het alle Schone (Perfecte) Namen van Allāh.
{Allāh} Hij is de God Die wordt aanbeden, Degene Die het verdient om uitgezonderd te worden met alle vormen van aanbidding, vanwege Zijn Eigenschappen van Goddelijkheid—Eigenschappen van Volmaaktheid.
{ar-Raḥmān, ar-Raḥīm.} Dit zijn twee Namen die aangeven dat Hij—de Meest Verhevene—de Bezitter is van uitgestrekte en enorme Barmhartigheid die alles en elk levend wezen omvat. Hij heeft Zijn Barmhartigheid voorgeschreven voor de Godvrezenden die Zijn Profeten en Boodschappers volgen—zij krijgen de barmhartigheid in al haar volheid. Wat betreft degenen die niet tot hen behoren: zij krijgen hier [slechts] een deel van.
En weet dat een van de principes waar de vrome voorgangers (salaf) van deze gemeenschap en haar geleerden het unaniem over eens zijn, is: het geloof in de Namen van Allāh en Zijn Eigenschappen, en de bepalingen (regelgevingen) die voortvloeien uit deze Eigenschappen. Zij geloven dus bijvoorbeeld dat Hij Raḥmān (Meest Barmhartig) en Raḥīm (Meest Genadevol) is; de Bezitter van barmhartigheid waarmee Hij is beschreven en die verband houdt met degene die barmhartigheid ontvangt. Alle gunsten vloeien voort uit de gevolgen van Zijn barmhartigheid. En zo geldt het voor alle andere Namen. Wij zeggen over Zijn Naam al-‘Alīm (de Alwetende): Hij is Alwetend, Bezitter van [absolute] kennis waarmee Hij alles weet. En hij is de Almachtige (al-Qadīr): de Bezitter van macht waarmee Hij alles kan.
ٱلْحَمْدُ لِلَّهِ رَبِّ ٱلْعَـٰلَمِينَ (٢)
(2) {Alle lofprijzingen komen toe aan Allāh, de Rabb der werelden.}
{Alle lofprijzingen komen toe aan Allāh (al-ḥamdoe lillāhi)} Dit houdt in dat we Allāh prijzen en loven vanwege Zijn Eigenschappen van volmaaktheid en vanwege Zijn Daden die heen en weer gaan tussen gunst (faḍl) en rechtvaardigheid (‘adl). Zodus komen de volmaakte lofprijzingen Hem toe, in elk opzicht.
{de Rabb der werelden (Rabbil-‘ālamīn).} De Rabb is Degene Die de werelden (d.w.z. alles wat bestaat naast Allāh, dus alle schepselen) opvoedt door hen te scheppen, hen alles te geven wat ze nodig hebben en hen enorme gunsten te schenken. Indien zij deze gunsten niet hadden, zouden ze niet verder kunnen leven. Wat zij ook hebben van gunsten: het komt allemaal van Hem—de Meest Verhevene.
Zijn tarbiyah (opvoeding) van Zijn schepselen bestaat uit twee soorten: een algemene opvoeding en een specifieke opvoeding.
- De algemene opvoeding: dit houdt in dat Hij de schepping schept, hen voorziet (met levensonderhoud, rizq) en hen leidt naar wat nuttig & voordelig is voor hen, waardoor zij in deze wereld kunnen voortbestaan.
- De specifieke opvoeding: dit houdt in dat Hij Zijn awliyā’ (bondgenoten & vrienden) opvoedt door hen op te voeden met geloof, hen in staat te stellen dat te bereiken, het te vervolmaken voor hen en hen te beschermen tegen de hindernissen en obstakels die hen zouden afhouden van Hem. En de essentie van deze tarbiyah is dat Hij hen leidt naar al het goede en hen beschermt tegen al het kwaad. En wellicht is dit het geheim (de reden) achter het feit dat de meeste smeekbeden van de Profeten geformuleerd worden met het woord “Rabb“, aangezien al hun verzoeken en behoeften onder Zijn specifieke Roboebiyyah (Heerschappij) vallen.
Zijn Uitspraak {de Rabb der werelden} wijst er dus op dat Allāh als Enige schept, bestuurt en gunsten schenkt. En ook dat Hij volledig Onafhankelijk en Vrij van behoefte is, terwijl alle schepselen volledig afhankelijk zijn van Hem en behoefte hebben aan Hem in elk opzicht.
ٱلرَّحْمَـٰنِ ٱلرَّحِيمِ (٣)
(3) {ar-Raḥmān, ar-Raḥīm.}
مَـٰلِكِ يَوْمِ ٱلدِّينِ (٤)
(4) {De Mālik (Heerser) van de Dag des Oordeels.}
{De Mālik van de Dag des Oordeels.} De Mālik: Degene die de Eigenschap van Heerschappij bezit. Dit houdt o.a. in dat Hij gebiedt en verbiedt, dat Hij beloont en straft, en dat Hij over Zijn bezit kan beschikken op alle mogelijke manieren. En Hij heeft [in dit vers] Zijn Heerschappij verbonden aan de Dag des Oordeels, wat de Dag der Opstanding is—de Dag waarop de mensen beoordeeld (en vergolden) zullen worden voor hun goede en slechte daden. Op die Dag zal voor de schepping volledig duidelijk worden hoe volmaakt Zijn Heerschappij, Rechtvaardigheid en Wijsheid zijn, en hoe alle (schijnbare) eigendomsrechten van de schepselen vervallen. Op die Dag zijn koningen en onderdanen, slaven en vrijen gelijk. Zij allen buigen zich voor Zijn Majesteit, onderwerpen zich aan Zijn Macht, wachten op Zijn vergelding, hopen op Zijn beloning en vrezen Zijn bestraffing. Daarom wordt specifiek die Dag genoemd, ook al is Hij in werkelijkheid de Heerser over de Dag des Oordeels én alle andere dagen.
إِيَّاكَ نَعْبُدُ وَإِيَّاكَ نَسْتَعِينُ (٥)
(5) {U (Alléén) aanbidden wij en U (Alléén) vragen wij om hulp.}
Dit betekent: wij richten onze aanbidding en onze hulpvraag uitsluitend tot U. Want wanneer men (in de Arabische taal) het het lijdend voorwerp vooraan [de zin] plaatst, dan duidt dit op exclusiviteit, wat betekent dat het oordeel wordt bevestigd voor het genoemde (lijdend voorwerp) en wordt ontkend voor anderen. Met andere woorden, het is alsof men zou zeggen: “wij aanbidden U en wij aanbidden niemand anders naast U, en wij vragen U om hulp en wij vragen niemand anders om hulp.”
De reden dat “het aanbidden” als eerste werd opgenoemd, vóór “het vragen om hulp”: omdat het hier gaat om het algemene vóór het specifieke, én omdat het aangeeft dat het recht van Allāh voorrang heeft boven het recht van de dienaar.
Het woord “aanbidding” (‘ibādah) is een allesomvattende term voor alles waar Allāh van houdt en waar Hij tevreden mee is van inwendige (verborgen) en uitwendige (zichtbare) daden en uitspraken.
En “het vragen om [Zijn] hulp” is: dat men vertrouwt en rekent op Allāh ﷻ in het verkrijgen van profijt & voordeel en in het afweren van schadelijke zaken, met de volledige zekerheid dat Hij dat zal realiseren.
Het aanbidden van Allāh en het vragen om Zijn hulp, is de weg naar eeuwig geluk en naar redding van al het kwaad. Er is dus geen weg naar redding behalve door het tot stand brengen van deze twee zaken. En een aanbidding kan alleen aanbidding worden genoemd als het genomen is van de Boodschapper van Allāh ﷺ en als het werd uitgevoerd met een zuivere intentie (oprechte toewijding) voor Allāh. Indien deze twee voorwaarden aanwezig zijn, dan is het een [correcte] aanbidding. En Hij heeft “het vragen om [Zijn] hulp” opgenoemd ná “het aanbidden”, ook al valt het vragen van hulp onder aanbidding. Dit komt omdat de dienaar voor elke vorm van aanbidding de hulp van Allāh ﷻ nodig heeft. Want als Allāh hem niet steunt, zal hij niet bereiken wat hij wenst, namelijk het uitvoeren van de geboden en het mijden van de verboden.
ٱهْدِنَا ٱلصِّرَٰطَ ٱلْمُسْتَقِيمَ (٦)
(6) {Leid ons naar het Rechte Pad.}
Dat wil zeggen: leid en begeleid ons, en stel ons in staat het rechte pad te volgen, het duidelijke pad dat leidt tot Allāh en Zijn Paradijs. Dit pad is het kennen van de waarheid en ernaar handelen. Dus [het betekent]: leid ons naar dit pad en leid ons op dit pad.
- “Leiding naar het rechte pad” betekent: het volgen van de godsdienst van al-Islām en het afwijzen van alle andere religies.
- “Leiding op het rechte pad”: dit omvat leiding naar alle details van deze godsdienst, in kennis en praktijk.
Daarom is deze smeekbede een van de meest omvattende en nuttige smeekbeden voor de dienaar. Om deze reden is het verplicht voor de mens om dit in elke gebedseenheid (rak‘ah) van het gebed te reciteren, omdat hij er zozeer behoefte aan heeft.
En dit “Rechte Pad” is:
صِرَٰطَ ٱلَّذِينَ أَنْعَمْتَ عَلَيْهِمْ غَيْرِ ٱلْمَغْضُوبِ عَلَيْهِمْ وَلَا ٱلضَّآلِّينَ (٧)
(7) {Het Pad van degenen die U heeft begunstigd, niet [het pad] van degenen waarop Uw Woede rust, noch [het pad] van de afgedwaalden.}
{Het Pad van degenen die U heeft begunstigd..} onder de Profeten, de oprechte (waarachtige) gelovigen, de martelaren en de vromen. {niet} het pad {van degenen waarop uw Woede rust} oftewel: degenen die kennis hebben van de waarheid maar het in de steek hebben gelaten (door er niet naar te handelen), zoals de joden en hun gelijken. Noch het pad {van de afgedwaalden}, oftewel: degenen die de waarheid in de steek hebben gelaten op basis van onwetendheid en dwaling, zoals de christenen en hun gelijken.
Ondanks dat deze Soerah kort en beknopt is, omvat het datgene wat geen enkele andere Soerah van de Koran omvat. Zo omvat het de drie categorieën van Tawḥīd:
- Wat betreft Tawḥīd ar-Roboebiyyah (de Tawḥīd van Heerschappij), dit is afgeleid uit Zijn Uitspraak: {de Rabb der werelden}.
- En wat betreft Tawḥīd al-Oeloehiyyah—wat betekent dat we alle daden van aanbidding uitsluitend tot Allāh richten—dit is afgeleid uit het woord {Allāh} en ook uit Zijn Uitspraak: {U (Alléén) aanbidden wij en U (Alléén) vragen wij om hulp.}
- En wat betreft Tawḥīd al-Asmā’ waṣ-Ṣifāt (de Tawḥīd van de Namen & Eigenschappen), dit houdt in dat men voor Allāh ﷻ de Eigenschappen van volmaaktheid bevestigt die Hij heeft bevestigd voor Zichzelf en die Zijn Boodschapper ﷺ heeft bevestigd voor Hem, zonder dat we deze Eigenschappen ontkennen of vergelijken (met de schepping). Wat hierop duidt is het woord {al-ḥamd}, zoals eerder besproken.
Bovendien bevat de Soerah het bewijs voor het profeetschap in Zijn Woorden: {Leid ons naar het Rechte Pad.} Want deze [leiding naar dit Rechte Pad] is niet mogelijk zonder een Boodschap (die werd gegeven aan een Boodschapper).
Een bevestiging van de vergelding (afrekening) voor de daden is vervat in Zijn Uitspraak: {De Mālik (Heerser) van de Dag des Oordeels.} En [dit vers bevestigt] dat de vergelding zal gebeuren op basis van rechtvaardigheid, want het woord “الدين” (ad-dīn) betekent: vergelding op basis van rechtvaardigheid.
Deze Soerah bevat ook een bevestiging van al-Qadar (de voorbeschikking, het lot). En dat het de dienaar zelf is die zijn daden in werkelijkheid uitvoert (zonder dat hij daartoe gedwongen is), in tegenstelling tot de opvatting van de afgedwaalde Qadariyyah en Djabriyyah sektes.
Bovendien is er ook een weerlegging op alle mensen van innovatie en dwaling vervat in Zijn Uitspraak: {Leid ons naar het Rechte Pad.} Omdat [leiding naar het rechte pad] betekent dat men de waarheid kent en ernaar handelt. En elke innoveerder en afgedwaald persoon is in tegenstrijd hiermee.
En deze Soerah bevat ook de oprechte toewijding (ikhlāṣ) van de godsdienst aan Allāh, zowel in aanbidding als in het vragen om hulp, in Zijn Woorden: {U (Alléén) aanbidden wij en U (Alléén) vragen wij om hulp.}
En alle lofprijzingen komen toe aan Allāh, de Rabb der werelden.
Bron: Taysīr al-Karīm ar-Raḥmān fī Tafsīr Kalām al-Mannān (Tafsīr as-Sa‘dī) [link]
Vertaling: moskee el albani