“O Mensheid! Aanbid Jullie Heer Die Jullie Heeft Geschapen” — Shaykh Rabī‘ al-Madkhalī
Shaykh Rabī‘ ibn Hādī al-Madkhalī zei:
Allāh—Geprezen en Verheven is Hij—zegt:
يَاأَيُّهَا ٱلنَّاسُ ٱعْبُدُواْ رَبَّكُمُ ٱلَّذِى خَلَقَكُمْ وَٱلَّذِينَ مِن قَبْلِكُمْ لَعَلَّكُمْ تَتَّقُونَ
ٱلَّذِى جَعَلَ لَكُمُ ٱلأَرْضَ فِرَاشاً وَٱلسَّمَاءَ بِنَآءً وَأَنزَلَ مِنَ ٱلسَّمَآءِ مَآءً فَأَخْرَجَ بِهِ مِنَ ٱلثَّمَرَاتِ رِزْقاً لَّكُمْ فَلاَ تَجْعَلُواْ لِلَّهِ أَندَاداً وَأَنْتُمْ تَعْلَمُونَ
{O mensheid! Aanbid jullie Heer die jullie heeft geschapen en ook degenen vóór jullie [heeft geschapen], hopelijk zullen jullie [Hem] vrezen. (21) Degene Die de aarde voor jullie tot rustplaats heeft gemaakt en de hemel tot een gewelf [heeft gemaakt], en water (regen) heeft neergezonden uit de hemel waarmee Hij vruchten voortbracht als een voorziening voor jullie. Ken daarom geen deelgenoten (gelijken) toe aan Allāh, terwijl jullie weten [dat Hij Alleen het recht heeft om aanbeden te worden].} [Soerat al-Baqarah: 21-22]
Deze verzen behoren tot de geweldige verzen die oproepen tot de Tawḥīd van Allāh—Gezegend en Verheven is Hij—het zuiveren van de religie voor Hem, en het bestrijden van Shirk (polytheïsme) en het nemen van gelijken naast Allāh—Gezegend en Verheven is Hij. Met dit vers roept Hij de mensen op tot de Tawḥīd in aanbidding, en daarna brengt Hij de duidelijke bewijzen en argumenten voor het feit dat Hij als Enige het recht heeft om aanbeden te worden, zonder dat Hij hierin enige deelgenoten heeft.
Hij is Degene die de hemel heeft geschapen en deze voor jullie als een beschermd dak heeft gemaakt, en Hij heeft de aarde voor jullie als een vaste verblijfplaats gemaakt, en heeft daarin voor jullie rivieren gemaakt. En Hij heeft water uit de hemel neergezonden en daarmee voor jullie verschillende soorten planten en soorten vruchten doen groeien—Geprezen en Verheven is Hij.
Dus Degene die jullie heeft geschapen—die jullie uit het niets heeft voortgebracht—en jullie heeft begunstigd met deze gunsten, en wat er in de hemelen en op de aarde is voor jullie dienstbaar heeft gemaakt, is de Enige Die aanbidding verdient. Hij alleen, zonder deelgenoot—Geprezen en Verheven is Hij.
De methode van de Qor-ān is dat de Qor-ān komt met verzen die oproepen tot Tawḥīd en deze ondersteunt met bewijzen die wijzen op Tawḥīd al-ilāhiyyah (Tawḥīd van Goddelijkheid), en deze ondersteunt met bewijzen die wijzen op Tawḥīd ar-Roboebiyyah (Tawḥīd van Heerschappij). Want de Heer (ar-Rabb) is de Schepper (al-Khāliq), de Voorziener (ar-Rāziq), Degene Die doet leven (al-Moeḥyī) en Degene Die doet sterven (al-Moemīt). En de Heer is Degene die wordt aanbeden, en Hij is Degene die aanbidding verdient omdat Hij de Heer is, de Schepper, de Voorziener, Degene Die doet leven, Degene Die doet sterven—Geprezen en Verheven is Hij. Het is dus niet toegestaan om naast Hem een gelijke te nemen, want dat is een van de grootste misdaden, en het is de grootste vorm van ongeloof (koefr) en de ernstigste vorm van Shirk jegens Allāh—Gezegend en Verheven is Hij.
En de Qor-ān staat vol met oproepen tot de Tawḥīd van Allāh—Gezegend en Verheven is Hij—in zijn verschillende vormen: de Tawḥīd van aanbidding (Tawḥīd al-‘ibādah), de Tawḥīd van Heerschappij (Tawḥīd ar-Roboebiyyah), en de Tawḥīd van de Namen en Eigenschappen (Tawḥīd al-Asmā’ waṣ-Ṣifāt). De Soennah is eveneens zo. Maar veel mensen zijn hier onwetend over, dus velen van hen zijn in Shirk (het toekennen van deelgenoten aan Allāh) in aanbidding vervallen. Velen van hen verwarren Shirk in aanbidding met Shirk in Heerschappij, en voegen daaraan toe het ontkennen van de Eigenschappen van Allāh—Gezegend en Verheven is Hij.
En Allāh—Geprezen en Verheven is Hij—heeft de geredde en zegevierende groepering (namelijk: Ahloes-Soennah wal-Djamā‘ah) onderscheiden doordat zij op deze ware religie blijven en de verschillende soorten Tawḥīd voor Allāh—Gezegend en Verheven is Hij—bevestigen, en alle vormen en soorten van Shirk bestrijden. Zij zijn de enigen die standvastig zijn gebleven op deze waarheid, dit licht en deze leiding. [De Profeet ﷺ zei:]
“Er zal altijd een groep uit mijn gemeenschap zijn die duidelijk op de waarheid is; hen zal geen kwaad doen wie hen in de steek laat, totdat het Bevel van Allāh [Gezegend en Verheven is Hij] komt terwijl zij zo zijn.” [Ṣaḥīḥ Moeslim #107]
Ken daarom deze manhadj (methodiek) en houd er stevig aan vast; bijt erop met je kiezen en nodig de mensen er naartoe uit met kennis, duidelijke bewijzen en argumenten. “..want bij Allāh, als Allāh door jou één man leidt, is dat beter voor jou dan dat je rode kamelen bezit.” [Ṣaḥīḥ al-Boekhārī #3701]
Er zijn dus veel verzen in de Qor-ān waarin Allāh het aanroepen (doe‘ā’) van anderen naast Hem heeft verboden en het als Shirk Akbar (grote vorm van Shirk) heeft bestempeld.
وَمَنْ أَضَلُّ مِمَّن يَدْعُو مِن دُونِ ٱللَّهِ مَن لاَّ يَسْتَجِيبُ لَهُ إِلَىٰ يَوْمِ ٱلْقِيَامَةِ وَهُمْ عَن دُعَآئِهِمْ غَافِلُونَ
وَإِذَا حُشِرَ ٱلنَّاسُ كَانُواْ لَهُمْ أَعْدَآءً وَكَانُواْ بِعِبَادَتِهِمْ كَافِرِينَ
{En wie is er meer afgedwaald dan hij die naast Allāh [anderen] aanroept die hem, tot de Dag der Opstanding, niet zullen verhoren en die zich zelfs onbewust zijn over hun doe‘ā’ (aanroeping)? (5) En wanneer de mensheid bijeengebracht wordt (op de Dag der Opstanding), zullen zij voor hen vijanden worden en zullen zij hun aanbidding (jegens hen) verwerpen.} [Soerat al-Aḥqāf: 5-6]
Hier bevestigt Hij in dit vers uit Soerat al-Aḥqāf dat er niemand meer dwalend is dan degene die naast Allāh anderen aanroept: {En wie is er meer afgedwaald dan hij die naast Allāh [anderen] aanroept die hem, tot de Dag der Opstanding, niet zullen verhoren..}
Als je zelfs honderden jaren zou blijven smeekbeden (doe‘ā’) verrichten, waarbij je de doden, Profeten en Engelen naast Allāh—Gezegend en Verheven is Hij—aanroept, kunnen zij je niet verhoren! {..en die zich zelfs onbewust zijn over hun doe‘ā’ (aanroeping)}, zoals Allāh—Gezegend en Verheven is Hij—heeft gezegd. Dus zij (die naast Allāh worden aangeroepen) zijn niet op de hoogte en zijn zich onbewust over deze valse smeekbeden [die tot hen worden gericht] en deze grote vorm van Shirk—moge Allāh ons behoeden.
Vervolgens heeft Hij aan het einde van het vers over deze aanroeping (doe‘ā’) geoordeeld dat het ongeloof (koefr) is. Hij ﷻ zei: {..en zullen zij hun aanbidding (jegens hen) verwerpen.}, dat wil zeggen: zij zullen hun doe‘ā’ (aanroeping) ontkennen en zeggen: “Wij hebben jullie niet bevolen om ons als gelijken naast Allāh te nemen en ons naast Allāh ﷻ aan te roepen”, en zij zullen zich van hen distantiëren.
En Allāh heeft over deze aanroeping van anderen naast Hem geoordeeld dat het dwaling is en dat het ongeloof is in Allāh—Gezegend en Verheven is Hij.
وَٱلَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِهِ مَا يَمْلِكُونَ مِن قِطْمِيرٍ
{En degenen die jullie naast Hem aanroepen, hebben zelfs over een qiṭmīr (dadelvliesje) geen macht.} [Soerat Fātir: 13]
Begrijp dit, O mijn broeders! {En degenen die jullie aanroepen naast Hem…} Er zijn mensen die ‘Īsā (Jezus ﷺ) aanroepen, er zijn mensen die ‘Oezayr aanroepen, er zijn mensen die de Boodschapper ﷺ aanroepen en er zijn mensen die de Awliyā’ (mv. van Walī) aanroepen.
وَٱلَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِهِ مَا يَمْلِكُونَ مِن قِطْمِيرٍ
{En degenen die jullie naast Hem aanroepen, hebben zelfs over een qiṭmīr (dadelvliesje) nog geen macht.} [Soerat Fātir: 13]
Dit hele universum is het Bezit van Allāh en behoort aan Hem.
للَّهِ ما فِى ٱلسَّمَاواتِ وَمَا فِى ٱلأَرْضِ
{Aan Allāh behoort alles wat er in de hemelen en op de aarde is…} [Soerat al-Baqarah: 284]
Geprezen en Verheven is Hij, Hij heeft in niets hiervan een deelgenoot, zelfs niet in het gewicht van een atoom. Degenen die naast Allāh worden aangeroepen, zelfs als het Profeten of rechtschapenen zijn, Allāh keurt het niet goed dat naast Hem gelijken worden aangenomen—Verheven is Hij. Hoewel Allāh van hen houdt en tevreden over hen is omdat zij oproepen tot Zijn Tawḥīd en de zuivere toewijding aan Hem. Dus hoe kunnen zij dan als gelijken aan Allāh ﷻ worden gesteld?
En hiermee, in het kader van het bevestigen van Tawḥīd, maakt Allāh de werkelijkheden heel duidelijk: {En degenen die jullie naast Hem aanroepen, hebben zelfs over een qiṭmīr (dadelvliesje) nog geen macht.} De Engelen, Profeten en rechtschapenen bezitten van dit universum niet eens de hoeveelheid van een qiṭmīr, noch hebben zij er macht over. De “qiṭmīr” is het vliesje van de dadelpit, en de “naqīr” is het kleine vlekje op de rug ervan—ze hebben niet eens macht over een qiṭmīr.
Degene die niet eens macht heeft over een qiṭmīr van dit universum—hoe kunnen jullie hem dan als gelijke aan Allāh nemen, hem aanroepen en om hulp vragen terwijl hij niet eens macht heeft over een qiṭmīr van dit universum? En terwijl Allāh de Enige is die dit universum heeft geschapen en het bezit—Geprezen en Verheven zij Hij—en geen deelgenoot heeft in iets daarvan. Dit vers maakt deel uit van vele verzen die de Tawḥīd van Allāh ﷻ verduidelijken.
وَٱلَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِهِ مَا يَمْلِكُونَ مِن قِطْمِيرٍ
إِن تَدْعُوهُمْ لاَ يَسْمَعُواْ دُعَآءَكُمْ
{En degenen die jullie naast Hem aanroepen, hebben zelfs over een qiṭmīr (dadelvliesje) nog geen macht. (13) Als jullie hen aanroepen, dan horen zij jullie smeekbede (doe‘ā’) niet…} [Soerat Fātir: 13-14]
Is het gepast voor iemand die zichzelf toeschrijft aan de islam om dit vers te lezen waarin Allāh duidelijk verklaart dat degenen die worden aangeroepen (naast Hem) niet eens macht hebben over een qiṭmīr en dat zij de smeekbede niet horen: {Als jullie hen aanroepen, horen ze jullie smeekbede niet…} Hoe kun je je Heer niet geloven? Hoe kun je niet in de Qor-an geloven? {Als jullie hen aanroepen, horen ze jullie smeekbede niet…} Dit is het Woord van al-Ḥaqq (de Waarheid)—hoe kun je eraan twijfelen? Allāh zegt: ze horen niet! En jij zegt: ze horen wel! En je gelooft zelfs dat zij het onwaarneembare (al-ghayb) kennen en dat zij over het universum beschikken (en het kunnen besturen)!
En ze roepen hen aan van duizenden mijlen ver: “O ‘Abdel-Qādir! O Badawī! O Djīlānī! O die-en-die! O Boodschapper van Allāh!” Iemand kan in India zijn en ‘Abdel-Qādir in Irak aanroepen, een dode die al lang geleden is gestorven, in de veronderstelling dat hij hem hoort, zijn smeekbede verhoort, hem helpt en bevrijdt uit benarde situaties. En zo ook met Al-Badawī, en zo verder. Dit is duidelijke dwaling—moge Allāh ons beschermen.
Degenen die velen van de moslimgemeenschap in deze dwaling hebben doen vervallen, zijn niemand anders dan de ketterse Rāfiḍah en de Soefi’s, en onder hen zijn er zanādiqah (ketters) en malāḥidah (zij die ontspoord zijn van de religie). Zij hebben de moslimgemeenschap in deze dwaling doen vervallen en hebben hen opgeroepen tot het aanbidden van anderen dan Allāh: het offeren voor hen, het afleggen van geloften aan hen en het oprichten van koepels en bouwwerken op hun graven. De Christenen en de Joden hebben geen daad verricht behalve dat veel Moslims hen hebben overtroffen in deze gruweldaden!
Roep daarom Allāh—Geprezen en Verheven zij Hij—alleen aan, en leer de mensen dit, en aanbid Hem alleen. Voed jezelf op, evenals je kinderen, gezinnen en stammen, op de zuivere Tawḥīd van Allāh. Want bij Allāh, je stelt jezelf bloot aan het Vuur en eeuwige bestraffing daarin als je de Tawḥīd niet goed beheerst—de betekenis van “Lā ilāha illalāh, Moḥammedoen rasoeloellāh” (niets of niemand heeft het recht om aanbeden te worden behalve Allāh, en Moḥammed is de Boodschapper van Allāh). Dit is waar je over ondervraagd zult worden in je graf en waardoor je, als je zondig was, uit het Vuur zult worden gehaald—door deze Tawḥīd.
Als je zou komen met de vulling van de wereld aan uitgaven van goud en zilver terwijl je Shirk pleegt (deelgenoten aan Allāh toekent in de aanbidding), zou Allāh dat allemaal tot verstoven stof maken. En als je Allāh zou aanbidden zoveel als je deed terwijl je naast Hem gelijken neemt—Verheven en Geprezen zij Hij—dan zal Allāh dat niet van je accepteren. Hij—Verheven en Geprezen zij Hij—zou het beschouwen als Shirk en zou je behandelen zoals Hij de polytheïsten (moeshrikoen) behandelt.
We vragen Allāh om ons en jullie standvastig te houden op Zijn ware religie en op Zijn Tawḥīd, en om voor de moslimgemeenschap oprechte, waarachtige en toegewijde predikers voor te bereiden die hen – na Allāh – uit deze dwalingen te halen waarin de Rāfiḍah, Soefi’s en de redenaars (al-moetakallimoen) hen lieten vervallen.
De redenaars (al-moetakallimoen) hebben een rol gespeeld in het misleiden van de moslimgemeenschap. De mensen van retoriek (Ahl al-Kalām), zoals de Moe‘tazilah, Djahmiyyah en Khawāridj, hebben een grote rol gespeeld in het misleiden van de mensen, zelfs in de betekenis van “Lā ilāha illalāh”. Ze vertellen je dat de betekenis is: “Er is geen Schepper, geen Voorziener behalve Allāh.” Hoewel Allāh inderdaad de enige Schepper en Voorziener is, is dit niet de betekenis van “Lā ilāha illalāh”. De ware betekenis is: “Er is niets of niemand die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allāh.” Dus toen ze deze betekenis—de essentie van “Lā ilāha illalāh”—verwaarloosden, vervielen ze in deze verwarringen.
Leg daarom aan de mensen de ware betekenis uit van “Lā ilāha illalāh”, die, als het op één schaal zou worden gelegd en de hemelen met al hun bewoners en de aarde met al haar bewoners op de andere schaal, zwaarder zou wegen dan al die dingen. Deze getuigenis van Tawḥīd heeft een status bij Allāh—Verheven en Geprezen zij Hij—die geen enkele daad kan evenaren.
Moge Allāh ons en jullie succes schenken en ons standvastig maken op de waarheid, waarlijk, onze Heer is Degene Die de smeekbede verhoort. En moge Allāh de rang van onze Profeet Moḥammed, zijn familie en zijn metgezellen verheffen en moge Hij hen vrede schenken.
Bron: audiobestand
Vertaling: moskee el albani